T ab. d e , met een tederen Pels o f Vil't bedekt*; tnaar in plaatsdat de koleur dezer
¡XXXV.i. Vilthairtjes aan de grootere foort, Tab. XXXV. a. bruin is , bevindt men de.
zelve aan deze kleiner foort, 7ab. XXXV. b. glinRerend geel; doch ze val-
len van onderen, wederzyds lang« den buik, eenigzins in ’t bruine. TuiTchen
de körte Vilthairtjes ziet men overal veele lange hairen uitReeken, die van de-
zelfde koleur zyn ; het welk wy aan de andere foort ook opgemerkt hebben,
Daarentegen ziet men wederom een tamelyk onderlcheid der tekeninge, hier
in beilaande; dat men aan de Rups b. niets van een breeden, witten zyde-
flreep ontdekt, waar mede de Rups a. getekend is; want d e . tegenwoordige
heeft alleen wederzyds op ieder Ring een bleek-geel, fmal flreepje, dat men
van verre naauwlyks bemerkt. In ’t kruipen van de Rups b. ziet men in de
verdiepingen tuflchen de ringen niet alleen diergelyke fiuweel -zwarte reepen, g
gelyk we aan de Rups a. getoond hebben; maar de Rups b. heeft nog tot een
byzonder cieraad, op de gemelde zwarte reepen, een grooter aantal blaauw,
achtig-witte vlakjes, dan de Rups a. Ten minite zyn ’er in ieder verdieping
drie paar van deze vlakjes te. teilen, naamlyk een paar boven op den rüg, en
een paar op ieder zyde. Doch als de Rups Rille z it , zyn nog de zwarte ree-
pen, noch de daar op fiaande vlakjes te zien. De Pooten onzer regenwoordi»
ge Rupfe zitten in de gewoonlyke orde en getal onder de Ringen, en zyn ge-
zamenlyk rood-bruin van koleur f. Voor ’t overige heeft dit Rupfen- ge-
flacht alle Eigenfehappen (waar onder ik voornaamlyk de t’zamenrolling by
eene onverwachte aanraaking, ofook by een fterk gedruis , als een teken van
haare tedere gevoeligheid, begrypef) met de voorigen gemeen. Echter moe-
te ik hier by nog aanmerken, dat deze en de voorige foort de vochtigheid be-
minnen, zo dat men ze geduurig frifch water te drinken moete geeven, indieu
men ze wil opkweeken.
§• 7*
Wa t de wyze van haare verandering, de toebereiding van haar Spinzel, des*
zelfs gedaante en Rolfe betreff, dit alles -komt overeen met het gene ik Van ]
de voorige Rups gezegd hebbe. Het eenigRe, waarin het Spinzel of verblyf
Fig. 2. der Poppe, Tab. XXXV. a: van het tegenwoordige, Tab. XX X V b. Rg. 2. onderfcheiden
i s , beflaat hierin, dat het voorige, ( aangezien deevenmaatigheid van •
* Deze is , wegens Zyne tedeirheid, van den Vilt der grootere fo o r t , op Tab. XXXV. s.
K
merkeiyk onderfcheiden;. Waar benevens hy ook vee} zagter voor ’t g'evoel i s , nademaal de
hairties niet zo ftyf zyn , als die van den Vitt der voorige Rupfel e k m a n n .
| De voorfte Pooten vallen noehtans iets meer in' ’t geelachtig-rood-hruine'i.en zien ’er te-
vens wat hoogkoleuriger uit, dan de overigen; het welk men echter van de Pooten der Rupf
e , op Tab. XXXV. a afgebeeld, niet zeggen kan ; want die zyn veel zwartachtiger-hriiin,
dan die der tegenwoordige. K l e e ma NN.
4 Hier onder heeft men insgelyks die Eigenfchap te teilen , dat.ze by eene onverwachte
aanraaking dikweif ook wakker met.’den Kop van zieh flaat, K l e e m a k s .
,van het daar in beilooten In fe il, ) merkeiyk grooter is dan dit, (welk onder-Tab.
fcheid in grootte echter alleen daar aan toegefchreeven moet worden, dat het X X X V .b.
kleinere .van eene Mannetjes -Rups , en het grootere van eene Wyfjes-Rups
vervaardigd is ; ) als ook dat het eene veel donkerer is dan het andere; van
welk laatRe men zieh de oorzaak ligt verbeelden kan, dewyl naamlyk de beide
foorten van Rupfen de hairen van haar ly f ’er onder mengen, waar van het
Spinzel zyne koleur ontvangt.
§- 8. '
De Pop zelve, welker afbeelding wy in de 3 de Fig. Tab.b. voor oogen heb- Tig. 3.
ben; is van de Vop Tab. a. byna alleen ten .aanzien der koleuren onderfcheiden.
Want in plaats dat het gantfche achterdeel der Poppe a. groenachtig i s , valt .
de koleur by de Pop b. uit het Oker - geele- in ,’ t bruine. De Spiegelpunten, waar
van men aan .de Pop; a. geeri kentekens befpeurt, zyn hier aan de Pop b. zo
veel te duid61yker te zien, als haare huid gladder is. Het voorRe deel is
zeer donker; rood-bruin van koleur.
§■ 9 -
■ Wanneer de Poppen dezer foorte 5 weeken lang in haar verblyf verborgen
geweeR, en de Vlinders, die in het Poppevlies zitten, binnen dien tyd tot be-
hoorelyke rypheidgeraakt zyn, breeken de laatRen eindelyk, met infpanning van
alle hunne krachten, door die dubbele wooning heen, en komen als nog on-
volmaakte en ter vlucht onbekwaame Schepzelen te voorfchyn*. Doch binnen
weinig minuten ziet men ze , als wel gevleugelde, en, in hunne foort, volko-
men Infe&en, hunnen weg door de lucht neemen, ingevalle men ze niet ter
rechter tyd daar in verhindere. Daar is ook in deze foort van Vlinders, gelyk
by de:voorigememveele anderen, een zeer groot onderlcheid te zien; tus-,
fchen het manlyk en vrouwlyk geflachty zo in grootte, als in koleur. Aan de
Sprieten is ook eenig onder&heid te beipeuren , nademaal dezelven by de Mannetjes
veel breeder en vederachtiger zyn, dan by de Wyfjes. - In de 4 de Fig. *>£■ 4*
onz er Tab: hebbeflk een Mannetje, in de 5 de en Fig. twee Wyfjes, die in 5’ en 6"
koleur onderfcheiden z yn , afgebeeld.
§• io- ;
Dat de gedaante dezer Vlinders, op de tegenwoordige Tab. ontworpen,byna
Het gene.ik hier boven by-den Vlinder uit de Pop der groote re foorte van Rupfen, op
Tab. XXXV. a. hebbe. aar.genierkt, is .ook op dit geilacht betrekkeLyk:-, dat bet, naamlyk
nienigmäa] gebeurt, dat deze Poppen overwinteren, en naderhand eerft, in den volgen-
n ^°merI niet anderen haars gelyken, “die“ niaar *5 weeken gelegen hebben, haare in-
geflöoteiv'VMiiidefs te voorfchyn laaten komen. ■" • K l e e m a n i ?*
iße Deel, 2de Stuk• ' A a 2,