d s p i. V! 3 ; > s » n s i.- c s ß e M .a
- -
maakt heeft omtrent de Hiftorie der Infeäen, en welker Schriften niet alleen Ta«.
wvd en breed bekend zyn, maar ook van veele Kenners en Liefhebbers derXXXV.i.
jnfetten in groote waarde gehouden worden, heeft deze tegenwoordige foort
v a n Rupfen, op hef takje van een Queeboom zittende, afgebeeld, en ze wel
geen -Quee-Rups genoemd, maargezegd, dezelve op een Queeboom gevonden
te hebben. Schoon ik nu haar gezegde hier omtrent gaerne gelooven Wille,
kan ik echter van myn kant verzekeren, dat ik deze Rupfen altoos in ’t Gras'gevonden * , en, by derzelver opvoeding, befpeurd hebbe, dat ze het
gemeene Gras boven alle andere foorten van voedzel verkiezen.
§• 2.
Ik hebbe by de Befchryving der voorige Rupfe wel gewag gemaakt van de
groote gelykheid, die dezelve met de tegenwoordige heeft: maar nu zal ik de
beweegreden melden, waarom ik deze beide .Infeäen voor twee onderfcheiden
foorten aanzie; fchoon z e , gelyk ik zeker weete, uit hoofde hunner zonder-
linge gelykheid , van veelen flechts voor eenerleie foort gehouden worden. On-
dertuflchen betuige ik voor af, dat ik ’er my weinig aan kreunen zal , fchoon
ook deze of gene van oordeel wäre, dat ik diergelyke onnutte uitpluizingen
wel nalaaten konde. Het is my zeer wel bewuit, dat ’er onder de Liefhebbers
van Verzamelingen der Infeäen veelen zyn, welken het daar niet op aan-
komt, of ze uit een geflacht der Infeäen twee, en uit twee geflachten een
maaken, indien ze maar geduurig wat nieuws en wat fraais mögen zien. Doch
den zodanigen wilie ik gaerne hun ne vryheid laaten, als my gelukkig genoeg
achtende, wanneer ze my het getuigenis geeVen, dat myne A f beeldingen der
Infeäen naauwkeurig overeenkomen met de Oorfprongkelyken, die ze vertoo-
nen moeten; want voor ’t overige ben ik wel verzekerd, dat ze zieh, omtrent
het andere, met my in geen twifl: begeeren in te laaten. Echter zou het können
gebeuren, dat ’er onder myneLeezers eenigen op de my ten hoogiten na«
deelige gedachten vielen ,dat ik tegen myn beter weeten, uit een Infeäen - geflacht
twee ondericheiden geflachten dwingen wilde; om flechts des te meer
bladen te vullen, en op die wyze niet alleen myn Werk te vergrooten , maar
ook het zelve, ten dien einde, met zodanige Infeäen te verryken, die men
anders nergens afgebeeld en befchreeven vindt. Doch ik kan verzekeren , dat
ik hier toe zo min gezind ben , als ik zulke uitvindingen noodig hebbe; nade-
inaal myn Voorraad van Infeäen, dien ik , federt veele jaaren herwaarts, ver-
zameld, en waar over ik myne aanmerkingen en ondervindingen opgetekend
heb-
* Bit moete ik insgelyks betuigen ; echter kan.ik niet nalaaten , hier b y 'te voegen , dat
■ik deze foort van Rupfen ook op de Sleen- Hinnebezieh:; en Roozeftruiken eetende g e vonden
hebbe. Men ziet ze in. zommige jaaren veelvuldig, en wederom in andere ¡aa-
ren weinig in getale : doch veelen van dezelven worden nog voor haare verandeiuig
*ist de Eieren van Muggen en andere Infeften be legd, en dus vermeid.
KiElMANH.