C L A S S I S l ï . V Al*I L IO N UM N O C T V R N O R f J M .
Tsib.LJJI.
De Violet-zwarte R u p s , met baare geel-roode bair-
borfiels, benevens haare verandering tôt
in een V l i n d e r .
§• 1-
Z o groot als het onderfcheid der Rtlpien is , die in deze Claffe voorkomen, t / i b .
gelyk ik alrede in ’t Voorberieht, §. 2 , § en 4. aangemerkt hebbe; zoLXII.
groot is daar en tegen menigmaal de gelykheid, welke aan haar Spinzel, mits-
gaders aan de Poppen en Vlinders, die ’er uit voortkomen, befpeurd wordt.
De Hiitorie der tegenwoordige Rupfe kan ons hier van tot een nieuw bewys
verilrekken : want haar Vlinder heeft niet alleen met de Vlinders van Tab. 11.
XXXV a. XXXV b. XXXVI. XLI. en LIX. zeer veel gelykheid ; maar het
Spinzel, waar mede deze Rups zieh omkleedt, komt in veele opzichten over-
een met die Weefzels, welken wy op Tab. X X X V «. en XXXV b. gezien heb-
ben.
§. 2,
De Rups, die ons op deze Tab. LXII. Fig. 1. voor oogen gefteld wordt, isHg. »,
in Juny, doch meeft, en reets volwaflen, in July,op de Lindeboomen,Wolle
Wilgen, en zomwylen 00k aan de Slee-doorn-ftruiken te vinden; nade-
maal zy de bladeren dezer drie gewaflen tot haar voedzel gebruikt. De groot-
iielengte, die zebereikt, bekiöpt by die genen, waar uit een Wyfjes-Vlinder
ftaat voort te komen, byna 1 1 duim; doch die, welken Mannetjes - Vlinders
voortbrengen, zyn altoos veel kleiner, fchoon ze voor ’t overige elkander
volkomen gelyken. De tegenwoordige, in de 1 fie Fig. onzer Tab. is eene
der grootften, by welke wy het volgende in aanmerking hebben te neemen.
Het gantfehe L y f , welks ringen byna alle, even dik z yn , fchynt wel ten eene-
maale zwart; maar een oplettend 00g ontdekt wel haaft, dat deszelfs bovenvlakte
eene Violet - zwarte, en de onderite daar en tegen, benevens de ICöp, eene
meer zwart - graauwe grondverwe heeft. Het voornaamite Kenteken , waar
door deze Rups/van anderen onderfcheiden wordt, beftaat eigenlyk daar in ,
dat ze aan de zyden der den dikfte ringen, in den violet - zwarten grond, met
even zo veel paar, o f twintig, geelachtig-roode afgeilompte Borilels voorzien
is; die alle even groot z yn , en ieder vry wel gelyken na een llomp Penceel,
dat uit louter digt byeen fiaande, roode hairen toebereid is. De graauwe grond
in tegendeel vertoont onder deze borilels ,ter wederzyde, eene reiwitte langk-
werpige punten, welke op de ringen, den voorften en aehterfben echter uitge-
nomen, meerehdeels in zodanig eene orde Haan, dat ’er altoos twee naar de
lengte in eene rechte lyn loopen, en een daar boven in ’t midden, op ieder
L l l 2 ring