T a b .
XLVIU.
Wanneer deze Rupfen haare niterile grootte berèikt hebben, zyn ze door-
eaans iets meer dan één duim lang. Haar ly f is middelmaatig dik, en de le-
den zyn zeer gemaklyk van elkander te onderfcheiden. Het zy de grondver-
we dezer Rupfen groen of bruin is , zy hebben toch altoos van onderen, ter
wederzyde längs het lyf een fchoonen roozen ■ rooden itreep, die van boven en
van onderen wederom wit bezoomd is ; het welk in ’t afzetten bezwaarlyk valt
na te bootzen. Deze Rupfen hebben, behalve dat ze ten opzichte van den ge-
melden rooden itreep, met elkander overeenkomen, ook dit nog gemeen, dat
haar Kop, die naar geraade van ’t lyf niet zeer groot is , eene blinkende bruine
koleur heeft. De drie paar Voor- en de v y f paar Achterpooten, die hier
in de gewoonlyke orde itaan, zyn doorgaans van koleur, gelyk het gantfche
lyf,
1 § - 3-
In de i fte Fig. zien we deze Rups met eene helder • groene grondverwe ; en Fig. xi
haare byzondere cieraaden beitaan hierin. In ’t midden over den rug loopt,
naar de lengte, eene tedere donkere linie; benevens dezelve ziet men op de
meeile Ringen een puntje itaan; en de Spiegelpunten zyn donkerer dan de
hoofdkoleur. De Rups, in de 2 de Fig, afgebeeld, heeft eene bruine grond-
verwe, en deze wordt zeldzaamer gevonden dan de groene. Behalve den roo-
.dênbuikitreep, dien ze aile gemeen hebben, is haar rug nog vercierd met
twee, in de lengte uitloopende, witte liniën, waar door de rug van de zyde-
deelen onderfcheiden wordt. De Spiegelpunten, die boven den rooden buik- >
itreep itaan, en by de groene Rupfen in ’t zwarte vallen, zyn hier wit,ente-
vens zo teder, dat het niet wel mogelyk wäre dezelven in ’t afzetten aan te
toonen. De Rups, in de 3 de Figi: heeft ook wel eene groene grondverwe ,pig; 3;
maar dezelve is wat levendiger dan die der eerfte ; van welke zy ook door de
volgende cieraaden onderfcheiden 'kan worden. Aan ieder zyde van den rug
loopt ’er, over alle de leden of ringen, een witte ftreep ;welke door de grondverwe
, by ieder inkerving, doorfneeden wordt, invoege, dat ’er eigenlyk zo
veele flreepjes, als ringen te teilen zy.n; ieder van welken .wederom met een
zwart, doch kleiner itreepje voorzien is. Behalve deze drieërleieRupfen, zyn
’er nog andere, die men pu helderer, dan donkerer bevindt, en die ook wel
andere tékeningen hebben; fchôon ze , volgens den'oorfprong , voor eenerleie
foort te houden z y n , en ook dikwyls van de zelfde Moeder voortkomen.
§• 4-
Wanneer onze Rups haaren volkomen wasdom bereikt heeft, en de tyd
haarer véranderinge, met den invallenden Herfil, ook nadert, verbergt ze
zieh onder de aarde, en maakt ’er een hol in tot haar verblyf ; in ’t welke zy
binnen.10 dagen in zodanig eene beweegelyke Pop verändert, als de. 4 de Fig. Fig. 4,