T k en het dus van voedzel en dekzel ontbloot worde. Deze Buil wordt derhalve
allengskens grooter, en door den tyd van buiten droog en hard; doch zo ver-
re dezelvehet jonge takje bedekt, zo verre wordt hy ook door het Rupsje van
binnen hol gemaäkt; e n , inzonderheid in den Herfit, wanneer de buii op het
grootile is , van binnen met den drek van ’t Rupsje gevuld bevonden. Ver-
mits nu de toevloed van ’c fap ongelyk kan weezen, zo zyn ook de daar uit
ontilaande builen ongelyk; dat is, nu grooter, dan kleiner , en nu langkwer-
p ig , dau rond ; zomwylen omringt zodanig een buil het gantfche ipruitje,
doch meerendeeis zit hy maar aan eenen kant. Dat nu het fpruitje zelf daar
door in zy.nen groei verhinderd wordt, verilaat zieh van zelve.
§• 3-
Mg. 2. Dit kleine Rupsje, in de 2de Fig. afgebeeld, verkrygt zyne volkomen groot-
te , na verfcheiden veranderingen van huid , in den Herfit; wanneer de toevloed
van ’t fap der boomen ophoudt. Deszelfs lengte beloopt niet bover.een
derde van een duim. De koleur is meeilal fchoon Oker-geel, en de kop en
hals bruin-rood. De ringen zyn byna overal even dik; de pooten flaan in de
gewoone orde, en derzelver getal is 16. Het Rupsje blyft tot in het toek-o-
mende Voorjaar in zyne eens betrokken wooning; doch, als zy ’er ingeiloord
wordt, toont het wel haait, dat het met de overige Rupfen dezer Claffe de-
zelfde Eigenfehappen heeft. Want het kan niet alleen, ter verhoedinge van
een fchadelyken v a l, zieh aan een draad nederlaaten en by denzelven weder
opklimmen; maar het weet ook, om alle vervolging te ontgaan, zo wel voor-
uit, als achter uit te kruipen: hoewel zyne beweeging niet zo fpoedig zy,' als'
die van andere Rupfen. Wanneer het nu den Winter in zyne wooning door-
. gebragt heeft, zonder eenig voedzel te gebruiken, zo bedekt het zieh zelve met
een wit ipinzel, en verändert naderhand in April, ook menigmaal eeril in Mai,
3_ in zodanig eene beweegelyke Pop, als ik in de 3 * Fig. afgebeeldhebbe; welke
in ’t begin wit is, naderhand bruin, en eindelyk zwart wordt; echter in dier-
voege, dat haar achterlyf bruinachtig blyve-
'S- 4-
. Wanneer dit Popje veertien dagen gelegen heeft, komt ’er het reets gemel-
tfg. 4- de Mot - Vlindertje, in de 4de en 5de Fig. afgebeeld, uit te voorfchyn; zo dat
en 5- men hetzelve ook eeril in Mai te zien kryge; hoewel zommigen eeril in Juny
voor den dagkomen. Het W y fje , in de4 * Fig. vliegendafgebeeld, doetons
zien , dat de grondverwe der Bovenvleugelen graauw is; zo als ook die van den
Kop en ’t V o o r ly f ; doch de bruine dwars-viakken der bovenite Vleugelen
maaken, dat dezelven met ongelyke itreepen doortoogen fchynen. De Onder-
vleugels in tegendeel zyn bruin, en met een witten zoom ofboordzelvoorzien;
Iiet
Het Achterlyf is ook bruin , echter zyn de leden met heldere dwarsitreepen T as.
van elkander gefcheiden. De s^Fig. vertoont het Mannetje in eene zittende XVt
geilalte. Aan het zelve zyn de zes zeer tedere graauwe pooten tezien; enals f*
men dit Mannetje met het voorens befchreeven Wyfje vergelykt, zal men befinden,
dat ze beiden even tedere fprieten hebben. Men ziet ze ook beiden,
zo lang hun leeven duurt, bykans niet dan des avonds en des nachts in de
bofehen zweeven.*
De voor de Bont- o f Peltwerken zo febädelyke M o t -
R u p s , benevens haare v er an der ing tot in
een M o t - V l i n d e r t j e .
§. 1.
Deze kleine Mot-uiltjes, in de 4,]a en 5dc Fig. der XVII. Tab. afgebeeld,T a s ;
ziet men meeilal in de maand Mai, des avonds en des nachts, in de ka- XVII,;
mers der Huizen zweeven. Vermits nu ieder Infeil zyn behoorlyk voedzel
kent, en het Wyfje gewoonis de Eieren te leggen, daar het jonge broedzel
terflond zyn noodig onderhoud kan vinden, zo tracht ook het Wyfje dezer
Mot - Vlindertjes zyne Eieren in ’t Pekwerk, of zo naby als mogelyk is, te leggen.
Veelen zyn van gedachten , dat deze den Bontwerken zo fchadelyke
Mot - Rupfen haaren oorfprong hebben , uit derzelver vettigheid; maar dien
’t bekend is , dat alle leevende Schepzelen door huns gelyken worden voortge-
bragt, en dat deze kleine Vlinder of Mot - uil door de reeten der kaffen of Kabinetten
ligt by het daar in bewaarde Peltwerk kan komen , oftenminilen zyne
Eieren in die reeten kan leggen, gelyk ik zulks menigmaal waargenomen
hebbe, die zullen my niet tegenfpreeken, wanneer ik den oorfprong der Pelt-
Motten aan zodanige Eieren toefchryve. Als deze kleine Vlinder naamlyk
zieh in Mai gepaard, en het Wyfje zyne Eieren gelegd heeft, komen’er na
verloop van 8 dagen kleine Rupsjes uit te voorfchyn; die ten eeriten in de
hairenvan’tPeltwerk, welke haar tot voedzel dienen, gaan neftelen; de ver-
beeten hairtjes zelven onder haar fpinzel mengen; en zieh aldus een bekleed-
zel o f verblyf vervaardigen, waarin ze voor alle toevallen veilig zyn. Dit ver»
blyf of huisje heeft meer overeenkomit met een breed, dan met een rond pypj
e »
* My is nog eene andere foort van kleine Vlinders bekend, die ook hunnen oorfprong
hebben uit Rupfen, welken in de Harftbuilen van ’t Dennenhout leeven. Do chikmo et
’ er nog meer o-ndervinding van hebben, eer ik de afbeclding van hun ne gedaante ondet
’ t 00g kan brengen. , - K l e e m a n n . '
ißc Deel• 2de Stuk, B b b b