C L A S S IS I I P a FKIONUM. N o CTTM-iVOR C M ;
JP.ü:Jlo/eZJe e i l e t e x c :
■Ta iJyi
W m
tnosenis; en wiens dikte hier wederom ten Kenteken verftrekt, dat we een Tas. .
Wvfie voor ons hebben; het welk by my veel graauw.er was, dan het Man- UII.
netie. Dit verfchyn.t in de Hde ffifl met toegevoüw.en Vleugelen; en , behal- Fig. 4-
ve dac hier de Pöoten ook zigtbaar z yn , zo ontdekt men ’er tevens meer don-
kere vlakken in de Bovenvleugelen. „
§ 5-
Alhoewel men nu aan deze beide, laatil befchreeven foorten van Rupfen gee-
ne Spiegelpunten ontdekke, zyn zy 'er echter mede voorzien; maar ze laaten zieh,
wegens den beftippelden grond, nie: zo ligt onderfcheiden.
De beßippeläe bläaawachtig-groene R u p s , met den bleek-
geelen zyde-ßreep, benevens haare verandering
toi in een V l i n d e r .
S- i.
/Ander de Rupfen, welken haar voedzel. op de Kersfenboomen zoeken, is ook T a b .
IH deze, Tab. I.1V. Fig. ■ afgebeeld , te rekenen: want dezelve wordt ge- Llv-
HMMH in de maand' Juny, op gemelde boomen enkelvoudig gevonden. In Fig. u
weerwil van alle moeite en zorge, welke ik in ’t opzoeken dezer Schepzelen
aangewend hebbe, is-het my nooit gelukt, dezelven anders,, dan volwaifen,
te vinden; zo dat ik niet könne zeggen , of ze te vooren, en wanneer ze nog
klein is , eene andere kol'eur hebbe. - Haare grootfte lengte is meerendeeis 1 £
duim; en de grondyerwe van haar lyf is byna doorgaans blaauwachtig-groen;
terwyl ’er längs ieder zyde van den buik, van den Kop af tot aan de iVa.chui-
vers, een bleek-geele ilreep loopt, die overal even breed is. De Kop en de
8 paar Pooten hebben eenerleie grondverwe als het lyf ; daar benevens zyn alle
de ringen ofleden met veele.tedere, verheven en blinkende punten bezet.
De meelte hairige Rupfen hebben die Eigenfchap, dat z e , aangeraakt worden-
de,zich te zamen rollen; eene diergelyke Eigenfchap is ook aan zommige glad-
dentebefpeuren; en onder dezen behoort mede de tegenwoordige; .die nog
daarenboven, by eene harde aanraaking , een geelachtig yocht uit den bek,
fpuwt. 5- 2-
Toen de tyd naderde, dat zy haare eerfte gedaante moeft afleggen, kroop
ze onder de aarde, en vervaardigde in dezelve eene ruime holligheid; welke
zy zo fraai te kneeden w ill, dat ik haar in eene zogenaamde P ille g o f Aard-
kluit, beflooten vonde, gelyk de 2 de Fig. aantoont. Dienvolgens is deze Rups Fig. zk .
H h h 3 ee