” ^ j0fr .V0'S®nde voldoende Bericht. De zeer bekwaame Schryver van d«
„ Natuuriyke f t t a der infecten , de Heer Auguß Johan Röfcl M im W
” Jan den ? * eu,renb,erS> » de S°Klheid B E ons hetzdve in een Brief
“ | A ? ? 1 “ f 1? te det;len s zyn bericht, raakende de gemelde zoge-
5, naamde Rupfen, beftaat m t volgende. ” °
, Zo wel voor eenige jaaren , als ook in den laatften Winter, fzegtdeHeer
, Xujfl,) zyn my reets eemgen dezer Wormen, met de valfche verzekerina
, dat ze met de Sneeuw o f Regen van den Hemel gevallen warentoegezon-
, den; zo dat my dezelven nu tamelyk wel bekend zyn. Doch het“ le e n e
, foort van Rupfen, daar Vlmdersuitvoortkomen; het zyn kleine zwarte Wor-
, men, van welken de grootften naauwlyks een lid van een vinger lang zvn -
, die een brumen platten Kop, met eene overdwars ilaandegebit-fang, In daar
, naaft 6 körte Pooten hebben. Vermits nu deze Worm een Roof- Infett is
’ eiS f" pedemakkers verteert, zo komt ’er ook , na deszelfs Ver!
* mg’ een k,f me Roof-Kever uit voort. Doch dat ze zädrdes Winters
, memgvuldig op de Sneeuw laaten zien, heeftgeenevreemdegrond-oorzaak;
, want het gefchiedt met, dan wanneer de aarde, eer zebevrieit, met dikke
, Sneeuw bedekt wordt. Indien ’er nu eene dikke Sneeuw op den nog onbe-
, vrooren Aardbodem leit, zal het ook naderhand by invallende konde nogin
, lang daar onder met vriezen; nademaal, gelyk bekend is , de Sneeuw het
, Land meer verwarmt dan verkoelt. Gebeurt het dan, dat, de onbevroo-
, ren grond met Sneeuw bedekt zvnde, het weer zagt en ontlaatend is , zo
, ontwaaken, by zodamg lang aanhoudend weer, de Wormen onder de Sneeuw,
’ . ® war“ te ’ Ult Hunnen ilaap ; en hongerigzynde worden zeop deze wv-
, ze uit de aarde gelokt. Aangezien ze nu ook daarenboven de vrye lucht en
wel dagelyks , moeten zoeken ; dewy] ze zieh werklyk van hunne, hoewel
, kleine, oogen, tot hunnen roof, bedienen; booren ze ook door de Sneeuw
, en kruipen by memgte op derzelver bovenvlakte. Men ziet ’er ook veeltyds’
► witten b y , die door de zwarten meeilal opgeknapt worden; welken ik echter
voor wormen van de dezelfde foort houde. Z y hebben naamlyk gelyk andere
Iniecten, hunne huid veranderd, waarna zy ’er omtrent een half uur lang
wit uitzien, en vervolgens, gelyk de anderen , weder zwart worden. De
oorzaak, dat deze witten van de zwarten opgepeuzeld worden, isalleen ora
dat ze m dien toeftand, wanneer ze hunne koleur, als mede hunne hardig-
heid nog met hebben , zieh niet genoegzaam verweeren, noch de zwarten
ontvluchten können. Ook worden ze gedeeltlyk door de Ravens, Kraaien
en andere Vogelen betrapt; en als ’er eene fchielyke koude ontilaat, blyven
ook eemgen als dood, hoewel Hechts verkleumd, op de Sneeuw liegen By-
gevolg is ’er mets minder waar, dan dat deze Wormen met de Sneeiiw of
Regen zouden nedervailen.’ *
N A -
* ^ n » d^ i gYhY Y io et m ” gevmnden RuPfen • Regen gelegen zy , za) men in de befchry-'
opgehelderd v nden ’ VaD Ei'4'oegzels t0Ji deze Hiftorie der lufeiten, duidelyk
"Ik hebbe .my in het tweede Stuk dezes Deels pag. 366. §. 2. eenigzins verdee-
1 digd,_wegens de Tegenwerpingen van zommige onervaaren Lieden, (te
weeten in de kennis der Infecten,) en het van my gevoede Vooroordeel , als
of ik de fVezens zonder noodzaake vermenigvuldigde , zoeken af teweeren; noch-
tans hebbe ik naderhand op nieuw moeteii verneemen, dat ’er meer waren,
welken zieh, op verfcheiden wyze, met myn Infeften-Werk ten mynen kofte
vermaakten. Ik hebbe goede Vrienden, die my nu en dan, door ’t verhaal
van allerhande byzoödere oordeelen, welke hier en daar over myne uitgegee-
ven Bladen geveld -worden, den tyd verdryven. Doch ik hebbe, reets voor
de Uitgave van myn eerfte Blad, my in zodanig een poftuur geiteld, dat ik
alles, het zy ’t ten mynen voordeele o f nadeele itrekke, met eene tamelyke
onverfchilligheid könne aanhooren.
ik , als een der geringfte Schryveren, zou zeer dwaas moeten zyn, byal-
dien ik dat noodlot niet geduldig draagen wilde, het welk immers de grootfte
Geleerden menigmaal onderworpen zyn geweeft, dat men naamlyk van hunne
Schriften zeggen mögt: Loudantur ab bis, culpantur ab Ulis; zy worden van
zommigen gepreezen , van anderen gelaakt. Doch wanneer ik nu en dan
eenig Qordeel over myn Werk verneeme, dat myn eerlyk en nuttig oogmerk
een te grooten ongelyk aandoet, kan ik echter niet befluiten, om ’er geheel
van ftil te zwygen. Dewyl ’er onder de gezamenlyke geeerde Leezeren' my-
ner Hillorie der Infecten niet weinig zyn, die zieh te vooren nooit op eene
naauwkeurige kennis der Infecten toegelegd , maar eerit door myne geringe
aanleiding daar in Liefhebbery gekreegen hebben; zal het niet wel anders können
weezen, o f veelen hunner zullen in den beginne , by de ontdekking van
zo veelerleie wonderbaare en hun nog onbekende Schepzelen, op die gedachten
geraakt zyn , dat veelen derzelven mogelyk door myne eigen verbeelding
verdicht zyn , en dat ik naderhand de Lieden hebbe willen overreeden, dat ’er
wezenlyk zulke zeldzaame Schepzela waren, als ik inmyneharsfensuitgebroeid
hadde.* W iew e e t, of menig een niet gelooft, dat ikinmyn Infeften • W e rk,
als
• Deze verlenking is te minder vreemd, dm dat ’er daadlyk zulke onbefchaamde JuSeurt
geweelt zyn , die den waarheid minnende Liefhebberen ■ der Natuurkunde , om zo te
fpreeken, Hechts een blaauwen damp , in plaats van waare ondekkingen, inzonderbeid
waarnsemingen , die door Vergrootgiazen moeten gedaan worden, voor de
oogen hebben zoeken te fchilderen ; die bter van geen geweetenswerk gemaakt hebben,
R ? ° n .z e . ®?r door te gelyk aan den wyzen Oorfprong der Wezens hunne nieiswaardi,
ge harsfenfchimmen toedichtten. D it blykt onder anderen aan de trouwlooze orgeeee-
* en van Johannes Frmciscus Gründet von A c b , eertyds Keizerl. Ingenieur,
en Ridder van de Orde des H. Geefts j welke in zyne Micrograpbie, (die A q . 1687. zo
wel