Tab. ons onder ’t oog brengr. Deze Pop äs in ’t begin geelacbtig • bruin, doch zy
XLVIII. verändert naderhand in diervoege, dat het Achterlyf.met. zyne ringen r.qod-
bruin worde, en het Voorlyf, benevens de Vleugelfcheeden, eene groenacb-
tig - blinkende koleur, die in ’t zwarte valt, aanneeme.
De Poppen blyven gezamenlyk den Winter over in de aarde liggen; en in
de maand Juny des volgenden jaars komt uit dezelven. gelyk meermaals van
de anderen ge zegd is, zodanig een Nacht-Vlindertje te voorfchyn als in de
Fig. 1 5 de en 6 de fiS- afgebeeld wordt. De 5 de Fig. vertoont ons het vliegende Wyf-
je , ’t welk alleen door het dikke Achterlyf van ’tMannetje te onderfcheiden is;;
-want de Sprieten zynaan beiden dun en hairvormig; en voor ’t overige heb-
ben ze eenerleie koleur en cieraaden. ’t Is bezwaarlyk de grondverwe des jyfs
en die der vleugelen te benoemen, nademaal dezelve zo wel het bleek-bruine,
als het ligt-graauwe vervat, De Bovenvleugels zyn final,, van onderen uicge-
rond, en met een helder boordzel voorzien, waartegeri derzelver heldere,
deels Oker-geele en zwarte cieraaden zodanig gefteld zyn,- dat ze beter in de
Figuur befchouwd, dan met de pen befchreeven können worden. De Onder*
vleugels hebben 00k een helder - geelachtig, maar breeder , boordzel, en de
daar op volgende graauwe grond valt naar den kant van’tlid in ’theldere. Aan
het itompe Voorlyf hebben de halskraag en zwarte Oogen insgelyks eene hei*
■dere omzooming.
S- <?.
F!e. 6. In de 6 de Fig. zien wy het Mannetje zittende,en 00k te gelyk deszetfsPoo-
ten , die eenerleie koleur hebben als het ly f ; doch aan de Bovenfchenkels met
langer vederftof, dan aan de overige deelen, begroeid zyn. Dit Vogekje is
00k met eenZuiger voorzien, waar door het zyn voedzel tot zieh neemtjmaar
die zo klein is , dat men moeite hebbe om denzelven met de bloote oogen te
vinden.
Het fraaie S t . J a c o b s - R u p s j e , benevens deszelfs.
sjerandering tot in een V l i n d e r .
g. r.:
T T U 61 S1- Jacobs - Kruid ( facolnsa) , dat, gelyk meer andere Zomer - kruiden,
* X L ]X . f l met geele bloempjes vercierd is , en gaerne op woeile en zandige plaat-
zen groeit, dient ons Rupsje voornaamlyk ten verblyve t weshalve men het zel-
ve 00k op dit kruid, wanneer het in bloei is , in grooten getale, als mede van
r eno
n d e r f c h e id e n grootte en ouderdom , tot aan den Herfil toe, vinden könne. Tab
Onder,tnffchen zyn ’er van deze kleine Rupfen nu veele, dan weinig, en zo
fraal en aardig als ’er de volwaffen uitzien, zo fchoon zyn 00k reets de jongen
en kleinen: want ze veränderen by ieder vervellirig niet anders, dan in grootte
en de kleinite heeft dezelfde cieraaden en koleuren, als de grootfte. Z y
worden in de heetfte Zomerdagen uit de Eieren gebooren, welke eerft in > •
9 | en 00k nog in J s l j , door de Wyfjes- Vlinders aan de St. Jacobs-plant
g e le g d worden; en bedienen zieh, voor zo veel lk weete, van geene apdera
gewalfen tot fpyze. ^ ^
I De i .ft!; Fig. van Tab'. XLIX. vertoont ons eene volwaflen Rups, en in deze Fig. ij
jrrootte zyn ze ongeveer drie vierde van een duim lang. Deze Rups heeft1
00k gelyk de anderen, twaalf ringen of leden, die het lyf uitmaaken, en van
welken de vooriten en achterften allengskens dünner v/orden. De Kopisklein,
blinkend-zwart van koleur, en heeft aan den hals een wit boordzel, dat haar
ten cieraad ilrekt. De-overige leden, nevens den hals, praalen met eene ten
deele zwarte, ten deele heldere Oranje koleur overdwars; welke verwiilehng
van koleuren dit Rupsje eene byzonder fraaie gedaante geeft. Doch het laat-
fte lid of de Nafchuiver , en de daar aan zittende Pooten zyn gantlch zwart.
Van gelyke koleur zyn 00k de 3 paar fpitze Voorpooten; waar tegen de 4
paar Buikpooten meeilal geelachtig zyn. Dat 00k ieder -lid met zwarte en te-’
dere, hoewel weinige, hairenbezet zy ,kan uit de Figuuren afgenomenworden,;-
3-
. Byäldien zodanig eene Rups by toeval, op de plant, waar van ze zieh ge-
neert, en daar ze nacht en dag op z i t , geiloord o f aangeraakt wordt, kromt
ze zieh binnenwaarts te zamen, formeert de gedaante van een Ring, en valt
op die wyze ter aarde. Dit is in de 2de Fig- te zien. In deze geitalte blyft ze
zo lang op den grond liggen, tot dat ze meent, dat de vervolging o v e r ,en zy
weder veilig z y ; waar na ze haar ou-de verblyf weder opzoekt, en by het ge-
was opkruipt, daar ze haar voedzel van geniet.
S- 4.
Dit Kruid verlaat ze echter eindelyk van zelve ; want als de tyd haarer ver-
anderinge nadert, welke gemeenlyk in den Herfil invalt, kruipt ze wederom
naar de aarde, en zoekt'in dezelve, of onder het gras en t verwelkt kruid,
eene veilige wooning. In deze maakt ze een bruinachtig, niet -heel digt, en
bygevolg doorzichtig Spinzel, waarin ze nog eenige dagen ingekrompen blyft
liggen, en vervolgens de gedaante eener Poppe aanneemt.. Dit Spinzel -ls
in de 3 do, en de Pop in de 4 de Fig. afgebeeld.
G g g 2