. De groote,, groens B l a d w i k k e l e r , op de groote Brandnetel,
benevemhaare Verandering tot in een V l i n d . k r .
' §-. r.
Tab. IV. r y t Iden zal een Liefhebber der Natuure, en wel inzonderheid der Infeften
, Zlch door eene wandehng verluitigen, zonder zyne nieuwsgierigheid te
können voldoen, door duizend voorwerpen, die zyne aandachc opwekken ; in-
voege, dat hy naauwlyks eene treeds-beboeve te doen , of hy kan zyne be-
ichouwing bezig houden. Naauwlyks trekt een door de lucht zweevende Vlin-
der zyn oog derwaarts, o f een in de naafte Sloot brikquakquakkende Kikvors
roept hem; en terwyl hy dezen befchouwt, oncdekt hy zuik eenemenigtevan
in c water wemelende Infeften, dat’ hy niet eens zoude denken op die genen
welken op het land leeven, z-o niet een hier o f daar huppelende kleine o f groote
Springkhaan hem zulks erinnerde, en zyn gezieht op het veld lo'kte ; al-waar
hy dan zulk eene Schouwplaats geöpend vindt, die hy nooit over ofdoorzien
kan. Geen Boom , geen Kruid , geen Bloem is ’er, waarop niet eenig Infeft
zyn verblyf houdt, het zy om ’er het noodig voedzel van te trekken , o f om
op her zelve van gedaante te veränderen. Onder deze laatftennu, dieopvee-
lerleie Gewaflen hunne wooning toebereiden, zyn ’er ook eenigen ' die de bladeren
der groote Brandnetel verkiezen. Men ziet meermaals in de maand.%-
ly , zomtyds ook vroeger, o f laater, veeletoegerolde bladeren aan die Gewas
hangen , doch als men dezelven naauwkeurig.er befchouwt.,. zal men ergemeen-;
's' I- lyk zodanig eene Rups- in vinden, als hier de van Tab. IV . orider ’t
oog brengt: hoewel men ’er ook menigmaal eene andere, foort in gewaar wor-
d e ; maar. dan is ’e r , ten. aan-zien van ’t rondgewikkeldeiblad:, eenig onder-
fcheid in te ontdekken; en de daar in z.ittende Rnpfen zyn doorgaandeetf Doorn-
Rupfen van de Eerfte ClaiTe der Dag-Vlinders , ö f andere Rotten van Blad-
wikkelers dezer Vierde ClaiTe. Het gebeurt ook wel, dat allerhande Spinnen
haar verblyf neemen in diergelyke bladeren , welke zy insgelyks met draaden
te zamen trekken.
§. 2.
'De Eieren, waar uit de tegenwoordige foort van Rupfen voortkomt, wor-
den van den Moeder-Vlinder enkelvoudig op de bladeren van gemelde Brandnetel
gelegd. Doch naauwlyks zyn ’er de jonge Rupsjes uit geboören , o f ze
Zyn bedacht, om zieh, tot haare veiligheid , van eene wooning te voorzien;
en Hellen ten dien einde haare eerite pooging in ’t werk, om een hoek van ’t
blad, dcarhaar.-.Spinzel, te zamen te trekken. Het binnenfte deel van deze
wooning dient der Rupfe tot fpyZe; zo dat z y , het blad verteerd, en de Rups
zelve
CXASSIS IV P A FILIO N UM N O C TlTJtNOR J7M.
Ta.h.V.
•si. D7. 'ILo/etJèczt et exc.
li a II