^Í;ÍS¿''V.
D é Öogen zyn ’zwart en tamelyk groot, maar worden iheestal door het daar Tab.
över hangend vederitof bedekt. De Bovenfchenkels der 6 Pooten zyn, evenXiX.
als het ly f, zeer wol-hairig, en de overige leden wit met zwarte kringetjes
Ön^a6dat deze Vünders zieh op de gewoone Wyze vermengd hebben, worden
de Eieren, in de n de Fig. afgebeeld, door de WyfjeS gelegd. • Ze zyn van Fig. u .
onderen v la k , mäar van boven rond verwulfd; en hünne koleur is Coffy-
bruin*. De Viinders hier mede het werk der voortteelinge van hun geflacht
voleindigd hebbende , zo neemt ook hun körte levensloop een einde.
De K a m e e l - R u p s , henevens haare verandering
tot in een V l i n d e r .
§• i .
T > e naam Värt Kamecl- o f Kemel- Rups, in dezen aan dit geflacht van Rupfen Tab.
i J t gegeeven , is geenzins van myne eigen vinding; maar denzelven in ande- XXl
re befchryvingen van Infecten ziende, en ’er niets gedwongens o f ongerymds
in bemerkende, zo hebbe ik beflooten dien te behöuden f . Het is zeker, dat
deze benoeming genomenis Van de uiterlyke gedaante der Rupfe, welke, zo
ten opzichte van haaren dünnen en gekromden hals, als uit hoofde van de
twee bülten of bochéis op den ra g , tamelyk yeel overeenkomit heeft met de
gedaante van een Kameel; gelyk een ieder ligtlyk zal können afneemen, die
deze Rups maar eens in natuur, o f eerte natuurlyke afbeelding van dezelve ge*
zien- heeft. Dienvolgens können wy ook dit geflacht vän Rupfen, met even zo
veel
* Deze Eieren zyn niet allen even donker bruin, maar veelen ook hetderer van. koteur, .
•Aan hun ne öndervlakte zyn ze eenigzins ingedrukt, öök mé'éstal beider groen van ko*
" leu r , én met een helder* bruinen rand* omgeeven. Midden Op hét bovenfte ronde ver»
jvülfzel is-een helder klein groéfje ; en als men ze door-een Vergrootglas naaiiwkeurig
befchouwt, ontdekt men, dat de buiten -fchaale v o l kleine onregelmaatjge zeshoekige
voormfes iS. Na v'erloöp van 14 dagen komen de jonge Rupfen daar uit ter waereld.
K l E EM Ä NN.
t MiíTchién is de Méer Frifcb de eerfte geweeft:, welke aan deze Rups'den naam van Kameel,
Rups ■ 'gegeeven heeft; vetmi'ts hy '-de Phantaße ö f verwilderdegedachten dier Schryvers
niet goedkeurt, welke dikwyls, om eene geringe o f zeldza^me omftandigheid, diergelyken
Dieren een Latynfchen of.Griekfchen naam tpevoegen. Zo heeft by voorbeeld, in Goed-
k harts Inferen , de Latynfche Overzetter diergelyke Rupfen > dewyl ze- met - den Kop o f *
Stáaft rondsoiii v'an zieh ilaan-, als men ze aanräakt, däarom § | i (pößegii genoemd, als.die
jemand daar mede verfchrikken kan; hét welk nochtans ook zeer veel anderen, en nog
c v fe i ñerker doen, dan déze &c. Men zie hier van deszelfs III de Deel der Befchryvinge
van allerleie Infeftéñ in Duitfchlahd, Xiz&.-II. pag, 3 - 5 . In Qüartö, Berlyn 1721.
K l e e m a n n .
P p 2