V. nevens een paar blinkende, helder-bruine Oogen, met eenzwartmiddelpunije
heeft. Boven de Oogen ftaan een paar geelachtig - bruine, hairvormige Sprie-
ten, welke aan de Mannetjes en Wyfjes eenerlei z yn : ook is ’er , behalve het
dikke Achterlyf, geen onderfcheid aan de beide geflachten dezer Vlinders te
zien. De rüg van dit graauwachtig Voorlyf is met een groot bosje bruinach-
tige hairen verciertf, waar door de Vlinder zieh zeerhoekigen bultig vertoont.
V o o r, naar den kop toe , is het Voorlyf als met een.bruinen Halskraag, en
deze met een fmaj, wit boordzel, omgeeven.
s-
Van den Zuiger dezes Vlinders hebbe ik nog aan te merken , dat dezelva,
in tegenftelling van anderen , tamelyk lang is. Men ziet ze daarmede hun
voedzel uit de Bloemen zuigen, inzonderheid uit het bloeifel van de blaauwe
Bernagie, (Borrage floribus ccerukis'), rondsom welke men dezelven des Zomers
by menigte ziet zwerven- Nochtans leggen zy hunne Eieren niet aan de bladeren
dezer Plant, nademaal hunne nakomelingen geen bekwaam voedzeldaar
aan zouden vinden, en gevolglyk te gronde moeften gaan. Offchoon men de
meeilen nog by helderen dage ziet vliegen, duurt hunne vlucht echter tot in
den duiileren nacht, ja zelfs zomwylen tot aan den lichten morgen ; weshälVe
de naam van Nacht-Vlinders hun met recht toekomtfl Zo we! de Eieren als
de Poppen van dit geflacht blyven den Winter over liggen; maar n ooit, voor
zo veel my bewuft is , overleeft eenig Vlinder denzelven.*
De groote, bruine en donker-geflreepte S p a n - R u p s ,
benevens haare veranderiag tot in een V l i n d e r »
& r-
VI. T Termits ik , na de uitgaave der voorige Plaaten en Beichryving der Rupien
V dezer derde Clafle, een tydlang achter bleef, eer ik iets verder afleverde,,
■Was ik wel van gedachten , dat de Lief hebbers der Infeäen-Verzamelingen
aouden denken , dat ik hen ten eenemaal ve rg at; fchoon ik hun verzekeren
konde, dat ik alle mogelyke moeite hebbe aangewend , om dezelve, door- ’t
ver-
* O f ook de Eieren van dezen in den Herfil uit de Poppe voo rtkomendenVlinder.,,
inderdaad den Winter overbiyven , durve ik met den Heer Rofel nog niet beweeren;
maar wel, dat hunne Rupfen , die nog voor den Winter uit de Eieren voortkomen,.
den Winter overb iyven, en eerit in ’t Voorja3r in Poppen en Vlinders veränderen.
Het gebeurt menigmaal, dat deze Rupfen nog voor den Winter in Poppen veränderen,,
die vervolgens overwinteren,, en eeril in \ Voorj^ar den Vlinder uitgeeven.
K L E £Ää.A,IiN.