T ab. fteld: het Lyf,ongeveer uit io Leden of Ringen beitaande, was in ’t midden,,
XXXIX. naar den Kop toe, zeer dik, van boven met graauw, en yan onderen 20 als
oolc ter wederzyde, met helder-geel Vederilof belegd, waar mede 00k de
Kop , die niec zeer groot is , voorzien was. Onder zyne dünne, en niet zeer
lange Sprieten ftonden twee kleine zwarte Oogen, voorts vertoonde zieh aan
beide de zyden eenige blyken van Vleugelen, omtrent op eene dergelyke wy-
ze als men die aan de jonge Eenden o f Ganzen belpeurt. De 6 Pooten had-
den weinig veder - hairen. Aan het achter - einde zag men een beweegelyk uit-
iteekzel, dat niet anders, dan het T e e l- lid is , ’t welk de Worm geduurig in.
trok en weder uitftak.
§■ 7-
Dit Schepzel was in ’t krnipen zeer loom en als onvermogend; en dewyl ik
nog al geduurig hoopte, dat ’er Vleugels voor den dag zouden komen , gaf ik
"er vlytig acht o p : maar op den j to-en 6 de" dag daarna zag ik , dat het, op
onderfcheiden höopen, by de 3000 Eieren leide*, waar door het lyf geheelledig
wierd en als te zamen kromp: eindelyk, zyn ouderdom op 14 dagen gefragt
hebbende, ftierf het. By overdenking van zodanige omitandigheden ,
moete ik openhartig bekennen, dat myn verfland ilille ilond; temeer daar ik
volkomen overtuigd wäre, dat de alwyze Schepper allen leevendenSchepzelen,
ja zelfs den Boomen en Kruiden, zulke middelen bezorgd heeft, waar door
hun Zaad geduurig verder uitgebreid kan worden ; doch dit Schepzel, dat
'naauwlyks in itaat was om voort te kruipen, veel minder om te vliegen, zag
ik van deze middelen beroofd. Ik had nog hoop iets aan de Eieren, in de 5 de
5, >Fig. afgebeeld, die van onderen ketelvormig eenigzins fpits toeloopende, van
boven gantfeh plat z yn , en een ingedrukt puntjehebben, te zullen ontdekken;
maar 00k hier uit was geen voordeel voor my te haalen; want de Eieren krampen
te zamen, en dewyl ze door geen Mannetje bevrucht waren, kwam .’er
niets uit voort. Derhalve wierd myn verlangen des te grooter, om 00k eens
liet Mannetje van deze foort deelachtig te Worden; waaromtrefit ik , fchoon
het my tot hier toe by deze foort mislukt is , echter het -geluk gehad hebbe ,
het zelve uit eene andere diergelyke foort van Rupfen te krygeh, gelyk by de
volgende blyken zal.
* O f deze Wyfjes • Vlinder, als by in »rybeid i s , zyne Eieren insgeiyks boopswyze legge',
e- kan ik met geen volkomen zekerheid aantoonen; maar dewyl ik 00k een diergelyk Wyffe
uit eene Pop gekreegen hebbe, het welk zyne Eieren gezamenlyk op het Spinzel, waarin
het te vooren , als eene P o p , gelegen had, vait le i ; zo oordeele ik , dat het in zyne
vryheid 00k op die wyze te werk g a , en zyne Eieren, zo niet aan het Rupfen- Spinzef,
ten minfte op den boom, alwaar dit Spinzel i s , op -eenen hoop te zamen legge.
K l e e m a b s .
Sc
©
B e fchoone Oranje - geele geflreepte B o r s t e l - R u p s ,
benevens haare volkomen verandering tot
in een V h n d e r ,
§- 1.
Op den 3 Jcn Juny des jaars 1743. had ik het geluk, van door een goed T ab.
Vriend, uit Cbrißian-Erlang , welke in het befchouwen van de wyze XL*
fchikking der Schepzelen, ten pryze des Scheppers, zyn byzonder genoegeii
vindt, een gantfeh broedzel van deze foort van Rupfen, benevens derzelver
voeder, tot myne grootite vreugde,teontvangen; met bygevoegd bericht, dat ■
ze in gemeldeMaand op het zwarte Heidebezien-, o f anders genoemd Blaauwbeilen
, als mede op het Berken- en jong Eiken - loof gezellig te vinden zyn *,
en de bladeren daar van tot haare ipyze gebruiken; het welk ik 00k zo be»
vonden, en daar omtrent tevens opgemerkt hebbe, dat ze het Eikenloof niet
zo graag eeten,, als dat van de Berken en Blaauw- Beifen. Deze Rupfen waren,
verfcheidenlyk in grootte, en kreegen ten deele eerit by my, na de afleg-
ling der oude, eene nieuwe Rupfen -huid, waar aan echter weinig verandering
te befpeuren was, en daar op bereikten zy 00k haare volle lengte. De groot-
ilen daar onder hadden, met de hoornen ’er by gerekend, de lengte van 2
duim, en de kleiniten, waar van ’er echter weinig onder waren,wierdenmaar
half zo lang, fchoon ze eenerlei ouderdom en voeder hadden , en elkander
voor ’t overige gelyk waren.
§• S.
De ifte Fig.. vertoont ons eene der grootile Rupfen ter befchouwinge. Wan- Ftg.
neer we dezelve oppervlakkig bezichtigen, komt haare gedaante in de meeile
ilukken met de voorige overeen ; maar by nadere opmerkzaamheid bevindt •
men echter deze tegenwoordige Rups, zo wel in koleuren, als in cieraaden,
zeer verfcheiden van de eerfte. Haar Kop, die zichby letter a. vertoont, is
zwart en met zeer lange hairen behängen. Ter wederzyde vandenzelven ziec
men, voor aan den hals, op vuur-roode Wratten, twee dünne en lange zwar,
te hoornem, van ftyve itompe hairen, van boven met kleine knopjes voorzien;
uit even zulke hairen bellaat 00k de achterile lange fchuins afgeftompte ftaart,
die achteruit opwaarts fleekt, aap den wortel bruin, en rondsom fchoon vuur*
roodachtig-geel bezoomd is; hier benevens wordt men nog onder dezenHaart
een
* In den jaare 1764. op den öde” Mai vond ik in ’t bofeh, op een Braambezien- flru ik, een
paar diergelyke Rupfen; doch niec byeen , maar afzonderlyk, en kort voor haare laatfte
veryelling. Zy aten 00k graag het lo o f van de Hinnebezie, waar op ik ze insgeiyks ont-
delic hebbe. K l e e m a n n .
C c c 2