( 4 )
Het schijnt ontwijfelbaar zeker, dat op Overijssels grond een andere stam
gewoond heeft, alvorens de Saksers zieh aldaar gezeteld hebben, en dat die
stam, of die stammen, even goed Germaanscb als de Saksische zijn geweest.
Ten bewijze van het eerste zou men de hofloorigen en slaven, die in de Saksische
wetten van het begin der negende eeuw voorkomen, en dezen hunnen ver-
nederenden toestand wel aan eene verovering van hun vaderland door de Saksers
te danken zullen gehad hebben, kunnen aanvoeren; tot staving van het
laatste bijbrengen, dat de Romeinen van het westerstrand der Oostzee af tot
aan dat gedeelte van den regter Rijnoever toe, waar deze rivier, van Mentz af,
zieh zeewaarts gaat spoeden , geene andere dap Germaansche stammen hebben
gekend. Zulks had plaats voor de groote volksverhuizingen der vijfde en
zesde eeuwen; doch ook deze hebben in noordwestelijk Duitschland met veel
vreemd menschenras tusschen de Germaansche stammen aangebragt (1).
In hunne oorlogen met de Noordsche volken kwamen ook de legioenen der
Romeinen in Overijssel.
Quintilius Varus trok met drie dezer legioenen, benevens vele vreemde hulp-
troepen, door deze Provincie, e n , nadat hij door Axminius (of Herman ?), op-
perhoöfd der Cheruskers, geslagen was, kwamen zijne verstrooide Soldaten ook
door haar terug. Zes jaren later kwam, volgens Tacitus, Germamcus met zijn
leger in deze gewesten. Hij toch ondemam, onder de regering van Tiberius,
eenen veldtogt tegen de Germanen, en voerde zijn leger in drie afdeelingen
was aan ¿en geleerden Aardrijks- en Geschiedkundige, p. c. molhutsen , blijkens
deszelfs in den OverijsselscAen Ähnanak voor OudAeid en Betteren van dat jaar voorko-
mend Bijvoegsel tot zijne BijzonderAeden omirent den vroegeren toestand der landstreken
aan. den IJssel. Hij houdt het er ook voor (bl. S I), dat de Chamaven eenen tijd lang
inwoners van Overijssel geweest zijn. [CAamavenlmd zoude later den naam aan Homeland
hebben kunnen geven.] Men leze vooral hetgeen hij op bl. 82 en 88 aanvoert om-
trent eene streek lands, door Tacitus vermeld, die, ten jare 59, ten behoeve der Romein-
sche krijgslieden ledig gehouden zijnde, en door de Mezen bezet, op bevel der Romeinen door
deze weder verlaten werd. Hij meent, dat die streek in Overijssel gezöcht moet worden.
(1) Zie Mr. J. van doobninck in zijne: Denkbeelden over de opkomst van bevolhmg
en nijverheid ten platten lande in Overijssel, in den OverijsselscAen Ähnanak voor Oud-
held en Letteren, 1837, bl. 130, 131.
noordwaaxts naar de Eems. Het grootste gedeelte van dat leger bestund uit
voetvolk, en was ten minste 40,000 man ste rk . Deze benden overstroomden
het oostelijk'deel der Provincie, want hij deed dezelve, onder aanvoering van
zijnen onderbevelhebber Caeeina, waarschijnlijk den weg nemen door het tegen-
woordig geheeten Gelderland, Twenthe en Drenthe, toen voor een deel het land
der Bructeren genaamd, terwijl zijne ruiterij, onder bevel van den overste Pedo,
längs de grenzen der Friezen, van Doesburg u it, dat is längs de Veluwe en
door het westen en noorden van Overijssel, naar Drenthe en Groningen (1)
toog, om alzoo in zijnen to g t, naar den mond van de Berns (de Amisia der
Romeinen), het groote ontoegankelijke moeras, waann thans de plaatsen Koe-
verden en Bourtange liggen, te ontwijken (2).
De terugtogt van Germanicus geschiedde daarna op gelijke wijze als hij ge-
komen was, eerst naar de Berns en vervolgens wederom, in drie afdeelingen,
naar de Rijn. Uit dit gedeelte der Geschiedenis ziet men duidelijk, dat de
Romeinen ook herhaalde malen Overijssel doorloopen, en de ingezetenen dus,
door het gedurig heen en weder trekken hunner legers, veel van hen geleden
moeten hebben; te meer als men bedenkt, dat de Romeinen, even als later de
Brauschen, op hunne togten door vreemde landen, alles wat zij vonden dienst-
baar maakten aan de spoedige volvoering hunner oorlogzuchtige ontwerpen, en
niet alleen waters dempten, moerassen opdroogden, bosschen en boomen omver
wierpen, maar ook de woningen der landlieden en hun vee in bezit namen, ja
zelfs de menschen tot de krijgsdienst dwongen (3).
Eenige jaren vroeger hadden (gelijk men gewoonhjk aanneemt) reeds de oude
inwoners van Overijssel de overmagt der Romeinen ondervopden; want de veld-
heer Drusus, door Keizer Augustus naar deze landen afgezonden om de Duit-
sche volken aan zijne heerschappij te önderwerpen, was ook met zijne legermagt
in dit gewest gevallen, en had deszelfs inwoners insgelijks aan het Romeinsche
(1) Zie i. van doobninck, de Frisiae terminis, Grouingae 1835, pag. 16.
( 2 ) T a c i t u s , Ann. I , 6 0 , r e e d s b o v e n a a n g e h a a ld .
(8) Terg. den Alg. Konst* en Jjetteriode v a n 1819, b l. 150—153.