ontweldieen • alleen Oldenzaal werd door de Gelderschen gedurende eenige maan-
- * « “ * ‘ r r -
r o u i - * ,f a « , M u m a , « t o e « j j i »
Æ i * * * — ” «* 3 S S
kige wijze van oorlog voeren der “ ldde1™ “ geleken meer naar
vunr en te zwaard te verwoesten (2>. u e Krijgeuem j s w ,hpra.
¡ g ¿
r r S S Ä S S r
® * 3 S » op r U a * . - i - * - « “ »“ • * 8 ? r *
, TTattpm van de voorbijvarende schepen gevorderd wer en.
í W s s g s g s g S s ^
weten te vemjken. Zulk ttfi door wallen en- grachten zeer
kaáteél senaamd' Kinkhorst, te bouwen, dat hi] door wan g
“ S à . WaaMchijnlijk, « * t » « * » ™ a - % — *% "■ « - » •
(1 zie aa ™ H ® "“ '—g J j j “ ™ f i j j ï 3— ' a lai.
( 2 ) Z ie sn o t o s en d u m b a b a a n g eh a a ld
(3) Bl. 162.' ,
( H l )
keurde hij dit noodig, dewijl hij, in de belangen van Bdzard, Graaf van Oost-
friesland, staande, .zieh niet veel goeds van Prederik van Baden en de Overijs-
selaars konde beloven. Ook geboden hem de drie steden eerlang die vesting-
werken, die zoowel Zwoüe als Kämpen konden bedreigen, te siegten, en toen
hij aan dit bevel niet gehoorzaamde, kwamen de Zwollenaars zelve de slegting
bewerkstelligen. Hierop wilde Roelof hun den oorlog verklären, doch de tus-
schenkomst, van sommige zijner vrienden, die zieh als borgen voor zijn gedrag
gesteld hadden, bewerte dat hij, in schijn, vrijwillig zijn ambt nederleide, en
het Huis te Koeverden, tegen betaling zijner opgeschotene pandpenningen, ont-
ruimde. Inmiddels bleek het weldra, dat hij zieh alleen uit vrees tot bovenge-
melde handeling had laten overhalen, want slechts weinige dagen na zijnen af-
togt maakte hij zieh van het slot bij verrassing weder meester (1).
In Mei 1511 namen de Utrechtenaars, tot spijt des Keizers, den Hertog van
Gelre tot hunnen beschermheer aan en ontvingen van hem bezetting. Van de
gouden en zilveren kostbaarheden der kerken en kloosters werd geld gemunt
met het beeid van St.* Maarten (niet met zijn barstbeeld, gelijk a b e n d t . a. p.
bl; 321 zegt), en met den naam des Hertogs van Gebe (2).
In Junij 1512 sloot Bisschop Prederik met de Ridderschap en de steden
Utrecht, Amersfoort, Rhenen en Wijk bij Düurstede uit het Nedersticht, en
met de Ridderschap der landen van Salland, Twenthe, Vollenhove en Drenthe,
benevens de steden Deventer, Kämpen en Zwolle, mede van wege de kleine
steden uit het Oppersticht, een dusgenaamd eeuwigdurend verbond, waarvan de
opmerkelijke inhoud hoofdzakelijk de volgende is:-/.<De verbindtenissen, door
de Leden eertijds met andere Heeren of Landen aangegaan, zouden in volle
waarde blijyen. De Staten van beide zijden des IJssels zouden voortaan over
alle belangen van het Sticht en het Land gezamenlijk beraadslagen. [Men ziet,
welk eene behoefte er aan meerdere zamenwerking gevoeld werd, en hoe noodig
(1) Zie AEEND, Algem. Geschiedenis des Yaderlands, II11 Deels III« Stuk, bl. 824.
(2) Zie Corresp. de Marguerite ¿Autriche, T. I , p . 304; h e d a , p . 818, en H. v a n
e e p , Annales, in m a t t h a e i , Analect. T. I , p. 96, aangehaald in a b e n d t. a. p., bl. 321
in de noot.