daarenboven een ellendig denkbeeid., hetgeen nag zelfs brjsomnuge <lusgenaam-
de beschaafde lieden gevonden wordt, om belangrijke voorwerpen mt den enden
tijd, die nog in tamehjk groot aantal voorkomen, door vermeügmg van veb
exemplaren zeldzamer le maken. Het M de handelwijs van egoisten. Men
versreve ons dczo lütweiding. , . ,
Waar de gouden munten van David van Bourgondie (waarvan er. met veel meer
gevonden worden) geslagen zijn, hehzij. in het Opperstioht of we in e e er
sticht, kunnen wij niet opgeven; inaar zoo veel re zeker, dat vele dubbele, enkele
en halve grooten, bbjkens derzelver opschriften, te Deventer,vervaardigd
zijn geworden, ln andere plaatsen van het Oversticht schijnt men in deze dag
niet meer gemunt te hebben. ' J
Toen dan Bisschop David, die de afhankehjkheid des Bisdoms had voorbereid,
in April 1496 het tijdelijke met het eeuwigc had verwisseld, deden zich twee.me-
dedingers op voor de opengevallen maardigheid. De Hertogvan Kleef de Bis,
s l p v a n iu n s te r en anderen begnnstigden Klips van Kleef De eerstgemelde
zond zelfs gezanten naar Deventer, om die stad tot deszelfs , -eguns g g e
wegen;- Dan de Overijsselschen gevoelden geehe opgewektheid om zieh met de
v&driezing te ■ bemoqijen, s en de magtiger v o o r s p r a a k van Keizer Maamhamr, eg
de^Aartshertog Biüps hiad genoeg invloed op de Dtrechtsche Geeste^khmd om
te bewerken, dat Brederik van Baden met ongewone eenpangheM j e r d geko en
die daarna ook in de drie hoofdsteden.van Overijssel .werd gehuldigd (!•)
tu I M regeerde.; Het was dus de gunst van het; H u k van £ * * + * * Ln Bisschop op den zetel plaatste, doch het was. gelijk-de Schrijvervan d «
Tegenwoordigen Staat te regt aanmcrkt (2),' ook de hecrschzucht va„. dd . e fde
Huis die het Sticht,, het. zij regtstreeks,. het zij -door de gevolgen, 1
gedurende zijn bestnur in onrust lueld, dat hij warsch van^ijnen Ln eindelijk verliet, Maximiliaan had het genoegen de meeste Nederlandsche
gewesten onder de heerschappij van zijnen zoon Kbps te zien, en zyne maatre-
gekn toonden duidebjk, dat het hem te doen was om ook de overige te bemag-
(1) Zie ook g g i £ De6lS 1118 W' 812'
(2) Zie bl. 151.
tigen. Terwijl hij Gelderland door de wapenen aan Karel van Egmond poogde
te ontweldigen (die ä uit zijne Bransche gevangenschap teruggekeerd, als een
reddende engel tegen de Bourgondiers, door de zijnen ontvangen en gehuldigd
was),' zooht hij de Briezen, die nog steeds abe vreemde overheersching hadden
weten te ontkomen, aan zulk een juk te gewennen, en hen aan eenen Heer,
die van hem afhing, te onderwerpen.
Aan twee zijden van Overijssel brandde dus het vuur des oorlogs; weldra
overschreed het deszelfs grenzen. De zoogenaamde groote gaarde, eene talrijke
bende van heerloöze Soldaten, meestal vreemd gespuis, die Hertog Albrecht van
Saksen tot het ten onderbrengen der Briezen had gebezigd, was in 1498 door
hem afgedankt. Zij trachtte dus,' onder het gezag van eenen nieuwen Heer,
voor bare plunderzucht voedsel te vinden. Het was dan in deze onrustige dagen,
dat Hendrik van Wisch, die in 1490 met weerzin zijne eischen tegen het
Sticht had moeten opgeven, meende, dat thans het regte oogenblik gekomen
was om zieh op nieuw te doen gelden. Hij vereenigde zieh andermaal met de
Heeren van Putten, nam de heerlooze menigte in zijne dienst, en viel, na den
Overijsselaars den oorlog verklaard te hebben, in Twenthe, waar hij Goor in-
nam, en alles met rooven en branden in rep en roer zette of te vuur en te
zwaard verwoestte. De Overijsselschen zonden hiervan dadehjk berigt naar
Utrecht en de Bisschop naar den Gelderschen Hertog, wiens gebied ook niet
geheel van den woesten hoop verschoond was gebleven. Beide Heeren (die van
Utrecht en Gelre), benevens de voomaamste steden van Overijssel en Gelderland
sloten een verbond van verdediging, en bragten weldra krijgsknechten te
velde. Dit kon echter niet zoo spoedig geschieden of de Heer van Wisch was
reeds in Salland gevallen en hield daar huis als kort te voren in Twenthe. Men
ziet, dat er geen einde aan de verwoesting van het platte land van Overijssel
kwam. De vijanden stroopten zelfs tot onder de muren van Deventer. Dan
hunne stoutheid bekwam hun kwalijk; het vereenigd Geldersch-Overijsselsche
legertje toch viel hen eerlang op het bjf en versloeg of verstrooide hen geheel (1).
(1) Zie roNTANCs, dumbak, van hattdm en keviüs, op de in den Tegenwoordigen
Staat, bl. 158, aangewezene plaatsen.
J