parochiën van ouds onder het Bisdom Munster, als Groenlo, Lichtenvoorde,
Nede, Aalten, Dinksperlo, Bredevoort, Varsevelt, Silvolde, Hengelo. Zie de
bewijzen, aangevoerd door m o l h u y s e n t. a, p. Hij sohrijft zulks daaraan to e ,
dat deze plaatsen van Munster uit tot het Christendom zouden gebragt zijn.
Ook de kerk van H a ll had den H , Ludgerus tot patroon.
Voor de schade, welke Ludger, als Bisschop der westelijke Saksers, door het
vooringrijpen vàn den Utrechtschen in zijn gebied geleden h ad , schijnt Karel
de Groote hem reeds vergoeding te hebben willen geven in de vijf Friesche
landstreken of pagi, oostwaarts van de Lauwers: Hugmerchi, Hunusga, Fivilga,
Bmisga, Federitga en het eiland Bant. Daar had Ludgerus zelf met eenen ge-
lukkigen uitslag gewerkt, en hij kon dus van nu af Bisschop der Saksen en
Friezen genoemd worden (1). De ondergeschiktheid van dat gedeelte van Friesland
aan den Munsterschen stoel heeft tot de Hervorming voortgeduurd. Bremen
en Osnabrug kregen ook een gedeelte van Friesland onder hun geestelijk
gebied. Het Aartsbisdom der Friezen, tot welks zetel Utrecht oorsprankelijk
bepaald was, verviel, en het kwam, als Bisdom, onder Keulen’s Aartsbisschop.
Het conflict van jurisdictie schijnt voor Karel eene les geweest te zijn, om de
grenzen der Saksische Bisdommen naauwkeurig te bepalen, gelijk hij omirent
dat van Verden gedaan heeft (2). Door welke schikkingen de, IJsselstreken bij
Zutphen, waar Ludgerus gewerkt had , later onder. Utrecht zijn gekomen, is
minder bekend.
Wenden wij thans den blik naar het burgerlijke leven.
De oudste zamenwoning van menschen in Overijssel is die der Marken, zijnde uit-
gestrekte velden, veenen en boschgronden, waarin hier en daar veippreide bouwhoe-
ven, naar de manier der oude Germanen, gelijk t á c it o s schrijft (3) : » Zij bouwen
afzonderlijk en op zieh zelve, na dat hun een bron, een veld of een bosch behaagt.,/
Zij hadden eene gemeene weide en bosscheii, door grenzen van andere Marken afge-
scheiden. M o l h u y s e n meent, dat hetgeen m ö s e r van het Stift Osnabrug schrijft (4),
(1) Vita Ludgeri, p. 418, a a n g e h a a ld b ij m o l h u y s e n , b l . 54.
(2) Zie de bewijzen door m o l h u y s e n bijgebragt.
(8) J)e morilus Germ. C. 16, aangehaald'bij m o l h u y s e n , bl. 54.
(4) Osnabr. Geschichte, I , S. 13.
ook geheel van toepassing is op Overijssel: n Ons geheel Stift is in Marken, waarin
dorpen en bijzondere woningen verstrooid liggen, verdeeld, en de grenzen van
dezelve komen met geene lands-, ambts-, gerigts-, kerspels- of buurschaps-grenzen
overeen. Natuur en behoefte schijnt alleen de verdeeling gemaakt te hebben,
en men besluit daaruit, dat zij ouder dan alie overige zijn.» — De gemeene
gronden behooren aan de van ouds daartoe geregtigde hoeven to e , wier eige-
naars (erfgenamen of gewaarden) hun eigen regt vaststellen, en oudtijds, naar
de wijze der Saksers, onder den blooten hemel vergaderden (1) , waarbij een
door hen gekozen- of erfelijke Markenrigter de handelingen leidde en de gemeen-
schappelijk gemaakte bepalingen uitvoerde. Doch deze overoude gewoonte, die
alsnog veel eigenaardigs heeft, begint hoe langer zoo meer te verdwijnen, naar
mate de verdeeling der gemeene gronden onder de markgenooten toeneemt,
waardoor ook vele oude namen, alleen op de Mark toepasselijk, in vergetelheid
beginnen te geräken, b. v. Tjoener-mark, Gooijer- of Goijre-mark, enz. In elke
mark was ééne hoofdhoeve of meer (H o f genoemd), dikwijls door een Edele
bewoond (2) , op wier grand later meer dan honderd havemans saten, saalsteden of
havesaten ontstonden. Önderscheidene Marken maakten in het Karolingische tijd-
vak eene gouw (pagne) u it, en stonden onder eenen Graaf, die in vrede regt
sprak, in oorlog als Overste de manschap ten heirban voerde. Hij was en
bleef steeds Ambtenaar ; eerst in de dertiende eeuw werden de Graven Forsten
met een bepaald grondgebied, waarin hunne kinderen hen opvolgden.
In de oorkonden van dien tijd komt gedurig de naam van villa voor. Dezelve
duid t, volgens m o l h u y s e n , eene zamenwonende vereeniging van menschen
(1) In het Markeboek van Bort en' Oxe (de Heeren van Bort waren erfelijke rigters
in deze Marke) vindt men telkens in de zestiende eeuw: markengcrigte geholfen onder die
linde hij (het erve) Meilimk. De Gooijermark hield Markgerigt, of, gelijk het ook genoemd
werd, Holtspraak, op den Bergkerkhof te Beoenter. M o l h u y s e n , bl. 55. Men verge-
lijke ook vooral de mededeelingen van den Heer j. w e e l i n g in den Overijsselschen AVmanak
van 1846, bl. 234, 235 volg. en van s l o e t t o t o l d h u i s in dien van 1838, bl. 128 volg.
(2) Edden, Vrijen en Hoorigen waren de drie standen bij de Saksers. M o l h u y s e n
brengt het gevoelen van m ö s e r ( I , S. 46) bij, dat de Adel zijnen oorsprong zoude ont-
leend hebben van het erfelijk worden der Officiersplaatsen bij den heirban.
3