benevens Groningen, hem als hunnen Heer, met belofte van hem binnen drie
weken te zullen huldigen, en gaven eenen wederkeerigen zoenbrief aan den
Hertog van Bourgondie. Eenigen tijd hiema had de plegtige inhuldiging eerst
te Deventer plaats, daarna te Kampen, vervolgens te Zwolle, en emdehjk door
de Ridderschap en de kleine steden op den Spoolderberg, waarna de Bisschop
-ten zelfden einde zijne reis voortzette naar Drenthe.
Waren de klagten over den siechten staat der regtsbedeeling ten platten lande
van Overijssel onder de regering van Rudolf van Diepholt reeds hoog geklommen,
onder die van zijnen opvolger stegen ze nog hooger. Rooverijen en andere’
gewelddadigheden waren aan de orde van den dag, en de geschiedboeken
van die dagen zijn er mede vervuld. Terwijl persoonlijke veiligheid voor den
reiziger ophield, kan men nagaan dat de koophandel, welks waardij de inwoners
der steden duidelijk genoeg inzagen, geene geringe belemmeringen ontmoette.
De inwoners van het Graafschap Zutphen hadden zieh bijzonder te beklagen over
de Ambtlieden van Salland en Twenthe: en ofschoön Bisschop David zieh beij-
verde om derzelver wrevel door scherpe bevelschriften te befeugelen (1), hielp
zulks niet, en moest men tot strengere maatregelen de toevlugt nemen. Er
werd dan tusschen Heer Henrik van Wisch, Rigter en Drost des Lands van
Zutphen , met de Graafschapsche steden ter eenre, en de Overijsselsche hoofd-
steden, benevens Oldenzaal, Ootmarsum, Goor, Delden en Enschede ter andere
zijde, een verbond gesloten , waarvan de hoofdpunten waren, dat men weder-
zijds opregte pogingen zoude aan wenden om bovengemelde geweldenarijen te
keer te gaan; dat men hen, die dezelve pleegden, ook op des anderen grond-
gebied zoude mögen vervolgen; dat in de kleine steden geene: //heeren noch
„ jonckeren, de des anders vijant ende hem to mechtig weren,« zouden worden
toe<*elaten; en dat eischen of bezwaren, welke men op of tegen elkander in het
toekomende hebben mögt, door de steden Deventer en Zutphen in der minne
zouden worden vereffend.
De hevige twisten, die sedert lang tusschen de steden Utreeht en Amersfoort
gewoed hadden, zoowel als de oneenigheid, die er tusschen laatstgemelde stad
(1) Brief van 4 November 1495, aangehaald in den Tegmw. Staat, bj. 140.
en hären Bisschop bestond, werden, door uitspraak van gemagtigden der drie
Overijsselsche steden, in 1462 gelukkig ten einde gebragt (1), doch volgens
van hattum (D. I , bl. 430) schijnt eenigen tijd daarna de vriendschag tusschen
Amersfoort en de steden Deventer en Zwolle niet groot geweest te zijn.
Bijzonderheden der grieven ontbreken.
Omstreeks dezen tijd verklaarde Rudolf, Heer van het kasteel Laar, den oor-
log aan Deventer en Kampen (2); doch deze vonden middel om de gevolgen
hiervan in de geboorte te smoren. Bitter van Raasveld, een vermögend Mun-
stersch Edelman, die, op de. Overijsselschen verstoord, Twenthe met // vangen
en plünderen // in rep en roer zette, werd, nadat men te vergeefs eenige troepen
(toen knechten genaamd) tegen hem op de been had gebragt, eindelijk in de
lente des jaars 1463 door Bisschop David tot betere gedachten gebragt, zoodat
hij zieh tot het sluiten van een bestand Het overhalen, dat vervolgens in eenen
vasten vrede veranderd werd.
Het verbond, met de Zutphenschen aangegaan, had tot dus verre nog maar
gebrekkig aan het oogmerk beantwoord. De zelfde klagten werden eerlang van
beide zijden herhaald; daar verscheidene Edelen, zoowel als anderen, waarvan
sommigen zelfs den oorlog aan die van Overijssel hadden verklaard, niet ophiel-
den het eene gewest zoowel als het andere door hunne invallen onveilig te ma-
ken. Men. besloot dan tot eene hernieuwing van het verbond (3), en dit zal
van eenig goed gevolg geweest zijn. De Schrijver van den Tegenmoordigen Staat
deelt het volgende voorbeeld mede, van hetgeen het inhad magtige Heeren in
deze dagen tot rede te brengen.
Wolter van Keppel, Heer van Yerwoolde, met zijnen zwager Wolf van Itter-
sum, een Overijsselsch Edelman, over de verdeeling der ouderlijke nalatenschap
in geschil geraakt zijnde, was met dezen overeengekomen, dat de zaak door
afgevaardigden uit de drie steden te Deventer beslist zoude worden; zelfs had
(1) Zie aeend, Algem. Gesch. des Vaderlands, I ln Deels III® Stuk, bl. 99.
(2) Reviüs, p. H 2, aangehaald in den Tegenw. Staat, bl. 141.
(S) Zie KEyius en van hattum op de in den Tegenmordigen Staat, bl. 142, aange-
haalde plaatsen.