heaven hebben. Immers had men in Overijssel in het midden der dertiende
eeuw reeds eenen welgevestigden handel op Viaanderen, waar de Overijsselsche
kooplieden wijn (vooral Rijnwijn), bier (vooral Deventersch en Doesburgsch),
ZOu t, grauen en andere noodwendigheden, in het bijzonder ook haring, die oen
op de Noordsche kusten gevangen en-door hen van daar gehaa wer ( ) ,
misschien ook wol, overvloedig wisten te vertieren; ja deze handel was van zoo
groot belang, dat hij de aandacht van Graaf Flons V van Holland to tzich tro ,
die om denzelven van daar naar zijn land, en vooral naar Dordrecht te lokken,
aan d e kooplieden van Deventer, Kampen, Zwolle, Wilshem (Wilsum) en an.
dere naburige plaatsen, ten jare 1376, en twee jaren later nog afzonderhjk aan
de eerstgenoemden, aanmerkelijke voorregten verleende (2). ■ _
Ook schijnt Zwolle te dier tijde reeds eenen aanmerkelijken landhandel, die
toch den zeehandel moest voeden, gehad te hebben (3). Het aanzien, waarin
te dier tijde de drie groote steden van Overijssel bij andere handeldrijvenden
stunden, bhjkt daaruit, dat de stad Harderwijk, zoo met Hamburg als met
Remolds- of Rensburg, in Holstein, in’ geschü geraakt zijnde, ten jare
de beslissing daarover/aan de Schepenen der Overijsselsche steden werd opge-
^ ^ e 11Amsterdammers dreven, bij het opkomen hunner stad, mede koophandel
met sommige Overijsselsche steden, wier vaart op de Oostzeekusten van genoeg-
zaam gewigt was, om haar ook van de Noordsche Vorsten voorregten te doen
verkrijgen (5)- Althans men vindt, dat Koning Erik VIII van Denemarken op
(1) Van hattum, Beschrijvmg van Zwolle, I , Hoofdstuk V II, § 1 , aangehaald
Teaenwoordigen Staat van Overigssel. _ « 0
(a) Zie de vaderlandsche Schrijvers aangehaald in den Tegenw. aa ,
(3) V a n h a t t u m , bl. 140. _ m hi 78
(4) Zie schtlasseet en VAN hatttjm , aangehaald m den Tegenw. ’ «ntal nlaatsen
5 Wij kunnen Her niet uitvoeriger zijn, maar hadden anders naar
in n L . f e Nederlanien en let Haneevertond (Utreeht 1833) kunnen verwyz n later
voerTten opzigte van Overijssel, aangevnld in het Htmnntende Jaarboekje van dat G e ^ t
getiteld: O o e r ijeM e Mrnmah VQOn O n itM ¿ “ ^ van nooaNiNOK;
het einde der dertiende of in het begin der veertiende eeuw de kooplieden van
Deventer in hunnen handel op Schoonen aanmerkelijk zonde hebben begunstigd.
De geest van koophandel nam meer en meer toe.
Onder Jan van Nassau’s bestuur werd, gelijk meermalen het geval is geweest,
Overijssel in Maart 1285 door eene ontzettende overstrooming, gevolgd door eene
zeer strenge vorst, geteisterd; onheilen, die waarschijnlijk des te sterker zullen
gedrukt hebben; naardien het Bisdom, door het wanbestuur des Kerkvoogds,
buitendien reeds was uitgeput. Hoe het zij, dit bestuur kostte Jan van Nassau
den mijter, en, gelijk wij boven (bl. 51) reeds gezien hebben, regeerde na hem
Jan van Zierik, die weder in 1296, na een bestuur van weinige jaren, naar elders
verplaatst werd; wij weten van dezen voor Overijssel niets bijzonders te
vermelden; ook geene munten schijnen door hem in zijn Oversticht geslagen te zijn.
Willem van Mechelen regeerde daarna van 1296—1301. Overijssel diende,
gedurende de korte en onrustige regering van dezen Kerkvoogd, hem twee malen
tot eene wijkplaats; eens na eenen ongelukkigen veldtogt, dien hij in Holland
gedaan had, andermaal nadat hij zelf binnen de stad Utrecht bijna een
geheel jaar gevangen was gehouden, en niet dan door eenen opstand, dien de
landlieden ten zijnen behoeve verwekten, was ontkomen. Eindelijk wikkelde
hij de Overijsselsehen zelve in den krijg, doch met eenen verderfelijken uitslag;
want vergeefsche pogingen gedaan hebbende om binnen Utrecht toegelaten te
worden, raakte hij niet verre van daar met de Hollanders handgemeen en ver-
loor hij met eene menigte der zijnen het leven (1 ).
1838, waarin:. /ielangrijkheid der Overijsselsche AreUieven, wit een mercantiel en weten-
schappelijjc oogpwnt ieschouwd; een stukje, welks herhaalde lezing ons hier deni wensch
naar de spoedige uitgave van een Gharterhoeh van Overijssel niet kan doen onderdrnkken;
het is mede van Mr. j. v a n . d o o k n i n c k . — Het een en ander vindt men ook in den Jaar-
gang 1839, in het stukje: Welke zou de hoofdoorzaak van het verval der bevaarbaarheid
van den IJssel zijn? zie vooral bl. 72 en volg. In dien van 1842 lezen wij: Berinneringen
en aanteekeningen betreffende den vroegeren koophandel en scheepvaart der stad Kampen,
door E. M o u l i n ; Kampen voor het Banze-gerigt, in den Almanak van 1843, door den zelf-
den. Een stuk, getiteld: Banse-zaken, in den Almanak van 1845; eindelijk Bandel van
Deventer op Bergen in Noorwegen, in dien van 1847, beide door D- p. o. m o l h t j t s e n .
(1) Zie b u o h e l . ad b e k a m , p. 105 not. «. h e d a , p. 227, aangehaald in den Tegenw.
Staat van Overijssel, D. I , bl. 80.