plaats op den 11 April 1524. Eer dit verbond tot stand kwam, had Karel
reeds voor Zwolle het beleg geslagen, doch weinig kans ziende om deze stad te
bemagtigen, deed hij zelf, onder bemiddeling van Deventer en Kampen, den
eersten voorslag tot een vergelijk, dat dan ook eerlang tot stand kwam. Vol-
gens hetzelve zouden de Hertog en de stad zieh wederzijds van alle vijandelijk-
heden onthouden, hunne geschillen aan onzijdige scheidslieden verblijven, en
den handel voor beiderzijdsche ingezetenen openstellen. Ondertusschen zouden
die van Zwolle met het Huis van Bourgondië of deszelfs aanhangers niet mögen
handelen. Daags na het sluiten van dit verdrag, op 30 April, werd het beleg
opgebroken, met den aanvang van hetwelk Bisschop Eilips van Bourgondië over-
leden was.
Weinige en weinig talrijk zijn de münten gedurende de slechts zevenjarige
regering van dezen Mijtervorst geslagen. Wij kunnen, bij gebrek van de nob-
dige bescheiden, niet zeggen, waar dezelve vervaardigd zijn geworden, en dus
ook niet of men er te Deventer of elders in het Oversticht vervaardigd heeft.
Het is inderdaad, de omstandigheden in aanmerking genomen, niet waarschijn-
lijk. Merkwaardig en karakteristiek is de spreuk op zijne gouden munt:
Nullum numen abest si sit prudentia.
d.- i . , voor hen, die geen Latijn verstaan: Geene Godheid ontbreekt er, wan-
heer de voorzigtigheid tegenwoordig is.
Erasmus noemde dezen Kerkvoogd zijnen Maecenas, en stelde hoogen prijs
op zijn oordeel (1). Kuischheid en ingetogenheid waren geene zijner deugden.
Op zijn sterfbed gevraagd zijnde, hoe het met zijne natuurlijke kinderen zoude
gaan, gaf hij tot antwoord : u Zij zullen genoeg hebben, indien zij zieh wel gedra-
gen.v G frardus noviomagus (geldenhatjer) , die ons zulks verhaalt, was
zijn Biechtvader. Deze ging later, volgens v a lfriu s andeeas , tot de Her-
vormden over (2).
Na langdurigen strijd viel de keus van eenen nieuwen Bisschop eindelijk op
Hendrik van Beijeren, breeder van den Keurvorst van de Paltz ; doch deze
(1) Zie de plaatsen nit des grooten Botterdanuners werken aangehaald bij akend, bl. 339.
(2) Zie de plaatsen bij a rend , t. a. p., bl. 339.
keus was zoo weinig naar den zin van Karel van Egmond, die eenen zoon
zijner zuster Philippa van Gelre had aangeprezen, dat hij zieh weder tot den
krijg bereidde, en wegen en stroomen voor de Overijsselschen gesloten hield.
In het bijzonder sneed hij der stad Zwolle op nieuws allen toevoer af, en trachtte
Deventer en Kampen door allerlei bedreigingen van het verleenen van bijstand
af te houden. Dan deze bleven getrouw aan het kortlings onderling gesloten
verbond, zoowel als Karel, toen hij dit bemerkte, aan zijne gedane bedreigingen.
De drie steden, de eenige welke zieh in deze ongelukkige dagen met de
openbare zaken van Overijssel konden bemoeijen, drongen, aldus in het naauw
gebragt, bij den nieuw verkozen Kerkvoogd aan, om eenen vasten vrede met
den Hertog te bewerken. Bisschop Hendrik bewoog den Keurvorst van Trier
om de rol van bemiddelaar op zieh te nemen; doch de bijeenkomst, hierop in
den aanvang van September 1524 te Nuis gehouden, liep vruchteloos af, en
Karel hield niet op de Zwolschen hoe langer hoe meer te kwellen. Eindelijk
kwam Bisschop Hendrik in November persoonlijk in Overijssel, en bragt, na
de gewone huldiging in de .drie steden en op den Spoolderberg ontvangen te
hebben, een leger op de been, waarmede hij Zwolle beschermde, en vervolgens
het Huis te Rechteren, van welks bezetting de stad veel te lijden had, belegerde.
Dan gebrek aan geld noodzaakte hem deze onderneming te staken (1)
Eindelijk gelukte het den Keurvorst van Tner eenen wapenstilstand te bewerken.
Men trad voorts te Deventer in nadere onderhandeling en sloot eerlang
een verdrag van vrede. De Bisschop zou vijftigduizend Rijnsche goudguldens
aan Karel van Egmond uitkeeren, die zoo lang Genemuiden, Enschede, Lage
en Rechteren zou mhouden, tot deze som voldaan was. Drenthe, Koeverden
en Diepenheim zouden in het bezit des Hertogen blijven, doch bij zijnen dood,
in gevalle van kinderloos overlijden, weder om niet aan het Sticht gehecht worden
; liet hij kinderen n a , zoo zoude men aan deze vijftigduizend Rijnsche goudguldens
voor de inlossing voldoen. Zwölle moest den Hertog tienduizend guldens.
in eens of vijfhonderd jaarlijks opbrengen. De gevangenen zouden wederzijds
zonder losgeld ontslagen, alle eischen, aanspraken of vorderingen voor
(1) Tegenwoordige Staat, bl. 179.