meling van wijlen den Heer j . J . b e c k e r b z . te Amsterdam, het andere in die
van eenen ongenoemden.
Zij gelijken veel naar de als verzilverde koperen muntjes van Nijmegen uit
de eerste helft der zestiende eeuw, afgebeeld in onze Munten der Heeren en
Steden van Gelderland (Haarlem 1853), PI. I I , N" 21 en 22.
De Heer Mr. j . v . d o o r n i n c k houdt bovenstaande munten, juist omdat zij in de
2e helft der lß e eenw geslagen zijn, voor Landsheerlijke; wij durven niet beslissen.
MDA'TJE DER HEERLIJKHEID ALMELO.
De oorsprong der Heerlijkheid Almelo dagleekent waarschijnlijk reeds uit het
f ränkische tijdvak, das uit eenen tijd lang voor dat de Bisschoppen van Utrecht
eenig wereldlijk gezag in Overijssel verkregen hadden; ook behoorde zij oor-
spronkelijk niet tot het grondgebied van dat landschap, maar was afgesoheiden
van de kwartieren Salland en Twenthe, zoo als uit onderscheidene oude stukken
blijkt, waarin gesproken wordt van // de landen van Sallant en Twenthe en de
heerschap Almelou ; evenmin waren de Heeren van Almelo onderdanen van den
Bisschop van Utrecht, maar vrije, onafhankelijke Souvereinen, die het j/w belli
armorum et foederis bezaten; in een woord, deZe Heerlijkheid had geene andere
onderhoorigheid, dan het Rijk, van hetwelk zij onmiddelijk reeds in de
vroegste tijden schijnt uitgegaan te zijn. Ook had de Heer van Almelo op zijn
huis eene leenkamer, waarvan onderscheidene goederen, bij anderen bezeten, als
leenen verheven werden; en onder de voorregten dezer heerlijkheid behoorde,
dat de ingezetenen vrij waren van toi- en weggelden door geheel Overijssel, in
welk voorregt zij ten allen tijde, tot in het jaar 1T95, gehandhaafd zijn, ter-
wijl zij ook niet mogten opgeroepen worden tot delven van grachten als anderzins.
Het eerste stuk, waarin men van de Heeren van Almelo gewag gemaakt
vindt, is van het jaar 1170, waarbij Bisschop Godfried van Rhenen, ten be-
hoeve van het kapittel en de kerk van O. L. V. en St. Lebuinus te Deventer,
afstand doet van de nieuwe tienden in Salland, welke acte geteekend is door
Everhardus ab Almelo. Later was zekere Hendrik van Almelo met de Heeren
van Vianen, Amstel en Woerden, benevens den Hertog van Gelre, in verbond
om Gozewijn van Amstel, Bisschop van Utrecht, die door Willem I I , Roomsch
Koning en Graaf van Holland, afgezet was, tegen den in zijne plaats verkozen
Bisschop Frederik van Vianen. te beschermen; terwijl zijn zoon Arnoldus ab
Almelo, in 1272, met Bisschop Jan van Nassau, benevens de steden Deventer,
Zwolle en anderen, het stadsregt, door den Bisschop aan Genemuiden gegeven,
bezegeld heeft; uit, welk een en ander niet alleen de oudheid, maar tevens het
aanzien des geslachts is af te meten.
Van Arnolds zoon Egbert kwam deze Heerlijkheid aan zijrie Erfdochter Bate
van Almelo, die zieh in het huwelijk verbond met Evert van Heker, geheeten
van der Ese, wiens broeder Frederik van Heker gehuwd was met Lutger,
dochter van Sweder van Voorst (eigenlijk Voerst), uit . wiens geslacht het huis
Rechteren bij Dalfsen in het geslacht van Heker gekomen is. De Heer r a c e r
vermeldt (1), dat de bovengenoemde Evert van Hekeren, Heer van Almelo,
eerst in 1406, en wel op St. Laurensdag, de Heerlijkheid Almelo leenroerig
aan het Sticht heeft gemaakt , hoewel de Leenbrief niet meer voorhanden is.
Vermoedelijk echter heeft zulks vroeger plaats gehad;
Toen, in 1457, de lihie van Evert, in het derde geslacht met Jan van
Hekeren, geheeten van der Ese, uitgestorven was, kwam Almelo aan de linie van
Frederik, die Heeren van Rechteren waren , in wier bezit het zich nog bevindt (2).
De munt, of liever het muntje, dat wij thans gaan beschrijven, en dat blij-.
kens deszelfs type tot de veertiende eeuw behoort, was eenen geruimen tijd in
ons bezit alVorens wij het als Almelosche munt herkenden. Indien wij toch niet
toevallig, door uittreksels uit Deventersche Kameraarsrekeningen van de jaren
1370 en 1371 (3), kennis hadden gekregen van het vroeger bestaan hebben van
.(1) Overijsselsche Gedenlstulcken, II6 Stuk, bl. 106.
(2) Zie Overijsselscbe Almanalc voor Oudheid en heiteren, 1837, bl. 187—191, en
VAU d e k A A , Aardrijhshmdig - Woordmboek der Nederlanden op het woord Al/melo.
(3) Zij luiden als volgt;
1370.
Eenige rekening.
Item an uier oelden groten, ende uier placken ende an achte groten half almelschen
44