nietig verklaard worden, en alle veeten van beide zijden ophouden (1). —
Ofscboon het bepalen der aanzienlijke som, in dit verdrag aan den Hertog
van Gelre toegekend, op de vroegere beloffce der Staten van het Nedersticht den
Bisschop gedaan, grootendeels gegrond was, opperden zij thans de grootste zwa-
righeden om de benoodigde gelden bijeen te brengen, en toen Hendrik onder-
stand in Overijssel zocht, konden de Ridderschap en de drie steden het niet
eens worden over de wijze van de penningen te hefien. De steden namelijk
beweerden tot geenerhande betaling van beden of schattingen gehouden te zijn.
Men zorgde echter na gerannen tijd, dat Overijssel’s aandeel in het geld aan
den Hertog geleverd werd, waarop deze de vier in pand gehoudene plaatsen
deed ontruimen.
Thans scheeri Overijssel eenige rast te zullen genieten ; dan de tweespalt, die
steeds binnen Zwolle bleef heerschen, was oorzaak dat men weinig voordeel had
van het gesloten verbond. De ballingen deden met andere Gelderschgezinden
eerlang weder eene poging om de- stad in handen van Karel van Egmond te
leveren. Toen dit mislukte, beWerkte de Hertog dat zij met de stad verzoend
werden. Sedert gaven derzelver oproerige bedrijven, en de maatregelen door
de Zwolsche wethouderschap genomen om hen te straffen of in toom te houden,
den Hertog onophoudelijk voorwendsels tot klagten, gelijk ook om de Overijs-
selaars in zijne altijddurende onrast te kwellen. Herhaalde onderhandelingen en
overeenkömsten, waarin de vrees bijna alles wat hij vorderde deed inwilligen ,
werkten niet anders uit, dan dat hij weder met nieuwe en grootere eischen-te
voorschijn kwam. Reeds in 1526 had hij andermaal bevelsehriften uitgevaardigd,
waarbij den ingezetenen werd verboden, ’sBisschops renten aan iemand anders
dan aan zijnen Rentmeester te betalen. In het volgende jaar maakte hij. zieh
meester van de Koeburg, eene sterkte onder de muxen van Kämpen; verder,
bij verrassing, van Hasselt, Genemniden en onderscheidene andere sloten en
plaatsen; en een nieuw verdrag, dat hij voor eene kleine poos scheen goed te
keuren, kon niet beletten, dat hij körten tijd daama de openbare vijandelijk-
heden hervatte (2).
(1) Zie de Schrijvers, aangehaald bij a b e n d , t. a. p., bl. 841.
(2) Tegßnwoordiye Staat, bl. 181 en 182.
Hoe kon toch Overijssel onder zulke omstandigheden bloeijen?
Nadat de stad Utrecht in Augustus 1527 eene Geldersehe bezetting onder
bevel van den bekfenden Maarten van Rossem, tegen den Bisschop gezind, had
ingenomen, trachtten de Overijsselsche afgevaardigden vruchteloos eene verzoe-
ning tusschen den Bisschop en de Ütrechtsche opstandelingen, die den geveins-
den, wellustigen en geldgierigen Bisschop met zijne ruiters en verdere legerben-
den moede waren, te’ bewerken , doch vergeefs. ’sBisschops Soldaten stelden
de kloosters op brandschatting en voerden den buit naar Wijk bij Duurstede;
de Gelderschen in Utrecht deden uitvallen, en het Neder-Sticht werd door de-
genen, die het moesten beschermen, een tooneel van nameloozen jammer in
eilende: de arme huislieden stroomden uit hunne lediggeplunderde en verbrande
woningen naar Utrecht (1).
Terwijl de zaken van het Opper- en Nedersticht beide al neteliger en neteli-
ger werden, beproefde Hertog Jan van Kleef de twistenden te bevredigen, Hij
bemerkte een wapenstilstand van eenige dagen, en op zijn aanzoek kwamen te
Huissen de afgevaardigden van den Bisschop, der Staten van Overijssel en der
steden Amersfoort, Wijk bij Duurstede en Rhenen met de gevolmagtigden des
Hertogs van Gelre en der Staten van Utrecht, na gegeven vrijgeleide, om over
den vrede te onderhandelen, bijeen. Eenige dagen waren meer met', hevig kij-
ven, beschuldigen en verontschuldigen, dan met bedaarde beraadslagingen, en
overleggingen doorgebragt, toen de zamenkomst eindigde zonder dat men iets
bepaald had. De Overijsselaars evenwel achtten het dienstig met de Gelderschen
, terwijl het bestand nog duurde; op het Koerhuis bij Deventer in nadere
.onderhandeling te treden. Nevens de afgevaardigden des Hertogs versehenen
hier ook de zaakgelastigden van den Bisschop. De Gelderschen beweerden, dat
geen bestendige vrede tusschen de Yorsten mogelijk.was, indien niet den Bisschop,
zoo als reeds in de vorige vergadering was vasfgesteld, een mede-Regent
of bij-Bisschop, naar keus van den Hertog van Gelre, werd toegevoegd. De
Overijsselschen verklaarden zieh hier tegen, dewijl men däardoor allengs onder
(1) Zie h. van EBP, Annales, en hobtensids, Herum Ultrajeot. Hist., aangehaald
bij'abend, bl. 850. . . , ;