Regenten zelven werd een eed van getrouwheid aan den Postulaat opgelegd, en
deze op het einde van 1426 met verscheidene Grooten van zijnen aanhang te
Deventer gekomen zijnde, sloot daqr een verbond met ’s lands Staten, dat hem
op nieuw in de regering bevestigde (1).
In den zomer van 1427 werd Zweder. ook in het Nedersticht verstooten,
waarop de Ridderschap en de stad van Utrecht zieh met de Ridderschap van
Overijssel en Drenthe, benevens de steden Deventer, Kämpen, Zwolle en 01-
denzaal eendragtig ten voordefcle van Rudolf verbonden (2). De. Hertogen Filips
van llourgondiö en Aarnoud van Gelre, Zweders zijde aanklevende, ver-
klaarden toen den oorlog aan het Sticht, waarop de Overijsselaars den Hertog
van Kleef en den Graaf van Bentheim hunne beloften indachtig maakten en om
bijstand verzoehten. De laatste toonde zieh gewillig, doch de. vrees voor Aarnoud
veroorzaakte, dat de eerste de wapenen niet voor, maar tegen Overijssel
opvatte. Eerlang vielen de Overijsselaars, door anderen geholpen, herhaaldelijk
in de Yeluwe, waar zij zoo kwalijk huishielden, dat den Gelderschen de krijg
verdroot. Ook werd deze niet zeer voordeelig door Filips gevoerd, die daarop,
zoowel als Hertog Reinoud, Zweders zaak varen liet, en met den Postulaat een
bestand trof (3). Dit bestand werd door den Hertog van Gehe in het midden
van 1429, en met Filips in den aanvang des volgenden jaars, in eenen vasten
vrede veranderd (4). Evenwel bleef Paus Martinus de belangen van Zweder
aankleven, en herhaalde het banvonnis, te voren door dezen over Rudolfs aan-
hangers uitgesproken. Dan Eugenius IV , wiens gunst de Postulaat gewonnen
had, deed dat vonnis opheffen en bevestigde deszelfs verkiezing, waarop hij te
Vollenhove tot Bisschop gewijd werd, en sedert tot aan zijnen dood, in 1455,
(1) Zweder riep de hulp in van den Heer van Egmond, en sloot, ongetwijfeld door
diens toedoen en tusschenkomst, den 16 Julij 1426 een verbond met Hertog Aarnoud,
waarbij deze hem zijne hulp toezeide tegen de stad Utrecht, tegen Rudolf van Diepholt en
tegen Overijssel. Zweder beloofde den Hertog voor die hulp te zullen betalen 28,000 Over-
landsche Rijnsche gulden, en verbond daarvoor de eerste plaats, het zij stad of slot, die
hij in het Oversticht bemagtigen zoude; zie n ijh o ff, GedmkwaarSghedm, IV, bl. xix.
(2) N i j h o f f stelt dit o p 8 October 1426, t. a. p . bl. xxl..
( 8 ) N u h o f f , t . a . p . b l. s x x i v .
(4) Zie van MiEHis en dumbae, aangehaald bij abend t. a. p. bl. 555.
in het bezit des Bisdoms bleef. Hij was alzoo van 1423 tot 1431 Postulaat
geweest, en had in die hoedanigheid gouden en zilveren en ook, voor het eerst
onder de Utrechtsche Bisschoppen, biljoenen of bijna koperen munten in Overijssel
laten slaan. Alle deze munten zijn binnen Deventer vervaardigd.' De
geldstukken., door Rudolf als Bisschop geslagen, zijn gouden en zilveren,' door
ons later mede te deelen. Zij zijn mede voor het Oppersticht te Deventer geslagen.
Keeren wij thans tot de Geschiedenis van Overijssel terag.
Na Zweders dood verkozen eenige uitgewekene kanunniken Walraven van
Meurs, doch deze werd door weinigen erkend. Hij heeft met zijnen titel van
verkozen Utrechtsch Bisschop nog gouden munt laten slaan (1). — De Paus
zond in 1437 gemagtigden, die thans, in tegenstelling van hetgeen te voren
gebeurd was, den ban uitspraken over allen, die Rudolf in het bezit van den
Utrechtschen zetel poogden te hinderen. ] '
Straks na de inwijding willigden de Overijsselschen den Bisschop eene bede
in, waartoe men vindt, dat die van Salland alleen 8,672 Schilden opbragten.
Van zijne zijde bevestigde de Kerkvoogd, naar gewoonte, de voorregten der
steden, die, hoezeer ook inwendige onlusten moetende verduren, echter in 1427
nog middel vonden om de oneenigheden, tusschen Groningen en ettelijke Om-
'melanders heerschende, althans voor eenigen tijd, te dempen. Reeds voor zijne
bevestiging door Paus Eugenius, namelijk in 1431, had Rudolf eenen brief,
mede door Kämpen bezegeld, afgegeven, waarin wij een Dijkregt voor de Zalk-
sche dijken vervat vinden (2).
In den aanvang van 1433 onderging een gedeelte van Overijssel eene vreesse-
lijke verwoesting door de overstrooming des IJssels; in 1436 en volgende jaren
had er, mede door natuurrampen, gepaard met het aanhouden of nemen van
korenschepen in de Oostzee, eene overgroote schaarschheid van levensmiddelfen
(1) Deze is echter uiterst zeldzaam. Zij is te Keulen geslagen. B u k m a n vermeldl in
zijne Vtreehtsche faarboelcen (aangehaald bij a b e n d , Hu Deels TTTe Stuk, bl. 77 en 78j
ook zilveren munten van Walraven van Meurs; alle deze munten waren te Utrecht niet
gangbaar vdör dat de Raad ze gewaardeerd had.
(2) Wij .volgen hier weder, gelijk meestal, den bekwamen Schrijver van den Tegenw.
Staat, en wel thans op bl. 128.