MUYTEY DER STAD ZWOLLE.
Wij meenen de N“ 1 der munten op PI. XVII (eene munt, die in Dene-
marken gevonden is geworden, gelijktijdig met de in- Julij 1850 door den Heer
thomsen te Koppenhagen in the Numismatic Chronicle medegedecide en door
ons op. PI. I onder N" 2 opgenomene munten der Graven van Kuinre) aan
Zwolle te mögen toeschrijven, omdat Zwolle en Kuinre zoo digt bij elkander
iggen. Het is anders wel eene ongewone uitdrukking:
Oivitas Sulien
voor Suollen, of iets dergelijks; maar wij zullen later in onze Afdeeling Munten
van de Disschoppen, den Neer en de Stad Utrecht eene munt van Bisschop
Jan van Nassau (1267—1282) mededeelen, mede te Zwolle geslagen, en die
het opschrift draagt:
Sulleni civitas.
Onze munt heeft op de vz. een gekroond (vrouwe?) hoofd en face binnen
eenen parelraud. Omschrift na eene kleine ster:
SAJÜVG RGGIN2S MAD
hetgeen zal moeten bdteekenen: Salve regina mater Domini; of: Zijt gegroet,
Moeder des Heeren; doelende op de Maagd Maria.
Op de*kz. vertoont zieh een geopend, aan de einden van bolletjes voorzien,
vierbeenig kruis, tusschen ieder van welks beenen weder drie bolletjes gezien
worden, waarschijnlijk tot' aanduiding, dat twaalf penningen eenen schelling
maakten.
Z. Gewigt onbekend. Verzameling des Konings van Denemarken.
Thans gaan wij over tot de munten, waaromtrent geen de minste twijfel be-
staat, waar zij vervaardigd zijn.
Ztfolle heeft, wanneer wij de zoo even beschrevene munt uitzonderen, eerst
zeer laat beginnen te munten. Deventer, en ook Kämpen, is haar lang voor-
uit geweest.
De geschiedenis van Zwolle’s muntregt weten wij niet beter mede te deelen,
dan met de eigene woorden van dezer Stads Ge?chiedschrijver Mr. bcrchard
joan van hattum, in zijne Gesc/iiédenissen der Stad Zwolle (Zwolle 1768,
4 Deelen 8™), in het IIo Deel, bl. 48—54:
//Het is geensints in het jaar 1404 (1), nog ook niet omtrent 1460 (2),
// maar in het jaar 1488, dat Keizer Frederik de Derde de Stad Zwolle het regt
//van goud en silver te munten, en, gelijk andere Rijksmunten, allerlei pen-
vningen te mögenslaan, vergundé *(3). '
// Het gemene gevoelen is , dat deze Stad, hakende om dit voorregt te erlan-
// gen (4), en niet kunnende dulden, dit voegen ■ ’er egter sommige verkeerdelijk
// b ij, dat haar afgesanten, als ’er op de Landsdagen van de saken der munte
//gehandelt wierdt, de vergaderinge moesten verlaten (5), den Burgemeester
»Reinold ten'Bussche ha Keiser Frederik gesonden heeft (6). Dese vermaarden
//man was seer aan het Keiserlijk Hof gesien, en was reets dóor Frederik, in
//het jaar 1454, met eén wapen beschonken (7). Ook wierdt den Afgésant
// sijn broeder Joan Busschius, Abt van Spanheim, aan het Keiserlijke Hof seer
// geagt. Door welk groot vermögen die twe broeders, uit liefde voor hun ge-
iiboorteplaats, dit voorregt van den Keiser verworven hebben (8). Anderen,
//die mistasten (schrijvende, dat Keiser Rupert de Stad dese gunst bewesen
//hadde, op voorspraak.van den Abt van Spanheim, die toen pas geboren was)
ii voegen er bij, dat den Abt sijn vadervest den vöorregtsbrief in twe silvere
//bekers toesont, welke volgens hem, als nog, de Heeren Regenten deser Stad,
(1) In verscheiden aanteheningen.
(<J) b r u m a n u s , Her. Trans, p a g . 200.
(3) De brief in Stads Privilegieboek, fol. 3, en.hier beneden ingelascht.
(4) b r u m a n u s , Her. Trans: pag. 200.
(5) Dus lese ik in verscheiden aanteJeeningen. Dog in de meeste Regiementen öp de
munte gemaakt, heeft dese Stad met de twe anderen bewilligt; gelijk uit vele brieven te
sien is. als onder anderen uit die van het jaar 1418 [ v a n h a t t u m ,.vergist zieh, lees:
1488], waarvan bij Willem Nagge in sijn Historie van Overijssel gesproken wordt.
(6) b r u m a n u s , Her. Trans, pag. 200.
(7) a r e n t t o e b o e c o p in sijn Overijsselsche JaarioeTcen.
( 8 ) b r u m a n u s ; Her. Trans, pag. 200 et alii.