mislukken, sloot men reeds op den 7 Januarij, 'op ’s Keizers welbehagen, een
verbond, dat als de grondslag van Overijssels Staatsregt voor volgende jaren
mag aangemerkt worden, doch waarvan wij alleen het voornaamste hier kunnen
vermelden. De Staten beloofden Keizer Karel, ingevolge den eisch in de vorige
bijeenkomst gedaan, tot Erfheer te zullen aannemen, en bedongen, dat
dezelve hierop de goedkeuring van den Paus verwerven, of hen anders zoowel
tegen dien als tegen alle anderen beschermen zoude; dat de Keizer geen vrede
met den Hertog van Gelre zoude .maken, voor dat de landen en plaatsen, welke
van Overijssel waren afgescheurd, weder daarmede waren vereenigd geworden;
dat alle hunne regten en voorregten ongeschonden zouden blijven; dat niemand
voor eenen anderen dan zijnen gewonen regier zoude worden te regt gesteld;
dat het land niet boven vermögen zoude belast worden, en dat Ridderschap en
Steden, met toestemming van den Keizer of deszelfs Stadhouder, de verdeeling
of omschrijving [uitzetting] der schattingen zouden doen als naar gewoonte. De
steden in ’t bijzonder voegden er die voorwaarden b ij, dat ook hare vrijheden
van de Hanze ongeschonden blijven, en zij in ’t vervolg nimmer gedwongen
zouden worden om iets te doen tegen, den tijdelijken Keizer (1). Deze,pun-
ten werden op den 11 Eebruarij door Karel goedgekeurd, en op den gedenk-
waardigen dag van 12 Pebruarij 1528 eindigde het wereldlijk gezag der Utrecht-
sche Bisschoppen, dat bijkans achthonderd jaren geduurd had, door den beze-
gelden brief, waarbij Hendrik van Beijeren zijne onderdanen van den hem gedanen
eed ontsloeg.
De munten, door Hendrik van Beijeren geslagen gedurende de vier jaren van
zijn ongelukkig bestuur, bestaan alleen in eenige kleine koperen stukjes, zoodat
ook deze munten, die waarschijnlijk niet in Overijssel vervaardigd zijn geworden
, sprekende getuigen zijn (daar het goud en zilver onder hem m ’t geheel
niet gemunt werd) van de nietigheid, waartoe de vroeger zoo magtige Bisschoppen
van Utrecht vervallen waren.
(1) Zie de Schrijvers, aangehaald in den Tegmw. Staat, bl. 184,-186.
V IE R D E A E D E E L IN G .
VAN DEN A A N V A N SD EB OOSTENBIJKSCHE HE EESCHAP PIJ IN ' OVERIJSSEL
TOT AAN DE PACIEICATIE VAN GEND.
Op den S Maart 1528 kwam Jurgen Schenk, die door Karel V tot Stadhouder
van Overijssel was aangesteld, en tevens gemagtigd was geworden om
de hulde zijnentwege te ontvangen, te Kämpen aan. Terwijl hij eene bende
krijgsvolk met zieh gebragt had, veijoeg hij eerst de Gelderschen uit eene schans,
welke zij digt bij deze stad bezet Melden; en daarna geschiedde de inhuldiging.
De gemagtigden der Staten zwoeren den Keizer trouw, en Schenk beeedigde
van zijnen kant de, onderhouding van het gemaakte verbond. Het zelfde had
ook plaats ten aanzien van de drie hoefdsteden in het bijzonder, eerst te Kämpen,
daarna te Deventer en eindelijk binnen Zwolle.
Nadat met veel moeite het Nedersticht, benevens de stad Utrecht, die door
Hertog Karel bezet waren, door de Gelderschen waren ontruimd, bevestigde de
Geestelijkheid der vijf Godshuizen, die toen weder onbelemmerd kon vergade-
ren, de overdragt van Overijssel, zoo als dezelve door Ridderschap en Steden
was geseMed, en gaf de benoeming van eenen Bisschop voor ’t vervolg aan de
tijdelijke Hertogen van Braband en Graven van Holland over. Al dit verhan-
delde werd in 1529 door eene Pauselijke bul bekrachtigd,. en kreeg daardoor
zijn volkomen beslag. De Keizer voerde sedert in zijne opene brieven den titel
van Meer van de Stad, Steden en Landen van Utrecht en Overijssel.
Terwijl het verhaalde in het Nedersticht gebeurde, had de Stadhouder Schenk
niet verzuimd ook van den Overijsselschen kant de Gelderschen aan te tasten.
Reeds in April was het beleg geslagen v o m de stad Hasselt, die eindelijk op
den 21 Mei bij verdrag overging, en, behalve eenige Geldersche plaatsen, vielen
de schans aan de Zwartesluis en Genemuiden vervolgens mede in des Stad-
17*