eigendom, de vrijheid, het leven zelf der ingezetenen in banden hebben, is een
zaohte, doch gewisse stap tot het willekeurig gebied. Ook verzmmde de
Kerkvoogd geenszins dadelijk van ’sKeizers gunst gebruik te maken, en ves-
tigde reeds in den aanvang van 1474 eenen Raad of Geregtshof, welks leden,
door hem gekozen, hem als het wäre naar de oogen moesten zien. Aan deze
Regtbank, die den naam van het Regt der Schijf kreeg, zoude men in alle
zaken door het gansche Sticht mögen beroepen (1). Daar dit Geregtshof te
Utrecht zelf, waar het gevestigd was, ten hoogste gehaat werd, kan men na-
gaan met welke oogen het in Groningen en Overijssel beschouwd werd. On-
dertusschen waren sommigen, die in hunne' pleitzaken door de gewone Regt-
banken in het ongelijk gesteld waren, niet ongenegen om door middel van
hetzelve günstiger uitspraak te zoeken; te' m i n d e r , -daar zulks een zekere weg
was om zieh in ’sBisschops gunst in te dringen, die al zijn vermögen in-
spande tot handhaving van den nieuwen Raad. Doch het algemeen misnoegen
was te groot, inzonderheid dat der steden, en te Utrecht was het tot eenen
openbaren opstand gekomen, toen David zieh in het midden van 1477. lifit
overhalen om het Regt der Schijf af te schaffen (2).
Korten tijd daama kwam de Bisschop in Overijssel, waar de ingezetenen,
door de kwellingen en onregtvaardigheden der Ambtlieden en Rigters, aan de
grenzen der wanhoop gebragt, luidkeels om herstel van grieven riepen. De
drie steden in het bijzonder hadden zieh plegtig verbonden om dusdamg herstel
bij den Kerkvoogd, ook ten koste van lijf en goed, te bewerken. Zulks
had de uitwerking, dat deze niet alleen beloofde de oude regten en voorregten
te zullen handhaven, en de Ambtlieden en Rigters tot betrachtmg van hun-
nen pligt te zullen noodzaken,' maar ook toeliet, dat allen, die zieh veron-
gelijkt meenden, hunne zaken op nieuw, door gemagtigden uit ’s lands Staten
en een van ’s Bisschops Raden, zouden mögen laten onderzoeken. Voor deze
(1) Zie matthaeus de Nobil. , p. 679, aangehaald in den Tegenw, Staat, bl. 145,
Zie over ’sBisschops gedrag niet alleen in deze zaak, maar ook in andere, arend, A.gern,
Gesch. des Vaderlands, i in Deels 111® Stuk, bl. 1 OS—107.
(g) Zie de in den Tegenw. Staat aangehaalde Schrijyejs.
vierschaar werden de Ambtlieden en Rigters te regt gesteld en sommigen in
groote geldboeten verwezen. Men droeg ook zorg voor de toekomst; de Bisschop
toch beraamde met de Ridderschap en de drie hoofdsteden eenen nieuwen
Landbrief, waarin het oude Landregt werd vermeerderd en verbeterd (1), en
die duidelijke leekenen draagt van de ömstandigheden des tijds, waarin hij
werd gemaakt.
Die teekenen des tijds openbaarden zieh ook niet minder in de .overeenkomst
van 1479 omtrent eene gemeenschappelijk te vervaardigen munt, tusschen twee
steden van Overijssel en de stad Groningen gesloten. Die Overijsselsche steden
waren Deventer en Kämpen; doch de drie contracterende partijen zeiden daarln
tehandelen: »mit Raede ende consente Burgermeistere, Scepen ende Raede
// der stad van Swolle.// Het Bisschoppelijke geld scheen niet te voldoen; al-
thans men zegt in den aanhef: » Soe alss voele verloeps ende dwelinge geweest
»is Jn den paymente tot groeten achterdele ende schaden der gemeenheit ende
» noch tot voele meerren schaden gecomen solde hebben, Hadden wij dairop
» geen voirsichticheit- gehadt.«
Wij zullen op volgende bladzijden van dit vierde Deel onzes Muntwerks uit-
voeriger over deze zaak handelen, en hervatten thans den draad van ons ge-
schiedkundig overzigt van Overijssels lotgevallen tot op de Pacificatie van Gend.
Na het sneuvelen van Kare! den Stouten, ten jare 1477, hadden de Gelderschen
hunne pogingen tot herkrijging hunner onafhankelijkheid hernieuwd; dan,
terwijl Maximihaan, die Karels eenige dochter gehuwd had, reeds verscheidene
steden tot gehoorzaamheid had gedwongen, waren die van Harderwijk, Hattem
en Eiburg mede bedacht om zieh met den Vorst te verzoenen; iets, wat door
bemiddeling van Bisschop David en de drie Overijsselsche steden ook gelukte.
Minder voorspoedig slaagden deze in de beide volgende jaren in hare pogingen
om den Kerkvoogd zelven te bevredigen met zijn Nedersticht en vooral met de
stad Utrecht, waar hij zijn gezag dermate verloren had, dat hij er zieh niet
langer durfde op te houden. De ohlusten liepen zoo hoog, dat de Bisschop te
(1) Zie REVIOS en van hatxjjm, aangehaald in den Tegenw. Staat, bl. 146. Ook arend
t. a. p., bl. 107 en 108.
13