gebied onderworpen (1). Bij gelegenheid, dat de Batavieren zieh tegen, Keizer
Vitellius verzetteden, stonden ook de Bructeren met de overige volkstammen in
Overijssel op, en daar zij door de (hoewel op grooten afstand zieh ophoudende)
beroemde waarzegster Velleda aangemoedigd werden, onttrokken zij zicb, al was
bet dan slechts voor eenen körten tijd , aan de Romeinsche overbeerscbing, waar-
onder zij vroeger gebragt waren geworden. • Sedert de vermaarde Claudius Gi-
vilis met de Romeinen eenen roemvollen vrede gesloten h a d , Melden - zieh ook
de Bructeren met de overige stammen in het tegenwoordige Overijssel ($1) : s.til.
Zij waxen bondgenooten der Batavieren, en door dezelve bondgenooten van het
Romeinsche Rijk. Nu leefden zij, als vroeger, in rust en vrede; zij hadden,,
even als andere Germaansche volken, hunnen eigen Vorst, en werden naar eigene
wetten geregeerd. Zij' geraakten later in opstand tegen hunnen. Vorst of
Koning, en dreven hem met 'geweld het land uit.- De verjaagde Vorst vlugtte
Merop naar Rome, en beklaagde zieh bij den Senaat over den hoon en het on-
gelijk , hem door zijne onderdanen aangedaan. De Senaat nam1’s Vorsten klagten
ter harte, en zond den veldheer Vestricius Spurinna met een leger naar bet
land der Brücteren (een deel van Gelderland, gelijk wij boven zagen, alsmede
van Overijssel), ten einde den verstooten Koning gewapenderhand -weder in zflh
gebied te herstellen. Doch de Bructeren wären te voorzigtig om eenen oorlog
tagen de iiftigtige Romeinen te begiimen; zijgaven toe, ontvingen den gevlugten
Vorst weder in hun land, e i onderwierpen zieh, naar het uiterHjk voorkomen,
aan hem; door welke onderwerping zij nog eenige jaren in rust bleven.
Ten jare 98 onzer tijdrekening overkwam den Bructeren en hunnen bondger
(1) Zonder echter, voor Zòo vene de geschiedkundige berigten reiken, ergens in dat
Gewest eéu m t t ptmt tè bezetten. Ook zijn er in Overijssel’s bodem nimmer sporen van
eenig bestendig verblijf der Romeinen, zoo als b. v. te Nijmegen en längs den geheelen,
ook Nederlandschen, Rijn gevonden; zie r. c. m o l h u y s e n in den OverijsselécAm Alma-
naie voor Oudheid en lotteren, 1838, bl. 30; en de door hem in de noot op bl. 29 aan-
gehaalde Schrijvers. Later meent men echter aan de Munstersche grenzen het een en
ander uit den tijd van Keizei Postumus ontdekt te hebben'; ziè bovengèmelden Almmak
voor 1844. i Qoe u #
(2) Zie ook v a n d o o r n in c k , de Frisiae tèrminis, Gron. 1885, p. l!w.
nooten groote jammer en bijna geheele ondergang (1). De Angrivariers, een
zwervend volk, kwamen van tusschen de Berns en de Wezer, vereenigden zieh
met de Chamaven (die, sehoon zij mede in Overijssel woonden, met de Bructeren,
Tubanten en Usipeten in vijandschap leefden), overvielen de Bructeren
met eene groote legenmagt, en na eenige voorafgaande kleine gevechten, kwam
he t, bij de zoogenaamde Drusus-gracht, tot een hoofdtreffen. De Bructeren
werden in het gezigt van het ; Romeinsche leger geslagen, en moesten, gelijk
gemeld wordt , met verlies van 60,000 strijders het slagveld verlaten. Hoe vele
strijders daarvan uit het tegenwoordige Overijssel kwamen, is met geene moge-
lijkheid te bepalen. Waarschijnlij-k wel het kleinste gedeelte.
Het treurig gevolg van deze noodlottige. gebeurtenis was, dat de overgeble-
venen uit het land verdreven werden, en de overwinnende Angrivariers en Chamaven
het grootste. gedeelte van Overijssel in bezit namen (2 ).
Wat aan deze tot in de tweede helft der derde eeuw wedervaren is , vermeldt
de Geschiedenis niet. De munten, waarvan zij zieh bedienden (voor zoo verre
deze halve wilden zieh van munten bedienden, en niet maar alleen ruilhandel
dreven), waren de zilveren Romeinsche munten, voornamelijk de serrati of
zaagmunten onder de denarii; om welke reden, vermeldt Tacitus; het kopergeld
der Romeinen zal niet van hunne gading geweest zijn.
( 1 ) T a c i t u s , de moribus Germanorum, c. 83.
(2) b . J . v a n h a t t u m , GescMedenisseti van Zwolle, D. I , bl. 62; doch men zie echter het
aangevoerde door Mr. j . v a n d o o b n in c k in den Overijsselschen Almanah voor 1836, bl-
85 noot. Zie ook dien Almanak voor 1837, bl. 129, enz. enz. A b e n d heeft op zijne
kaart, ten jare 1840 uitgegeven, de Bructeren nog in Qverijssel geplaatst. Vergelijk de
kaart van l . v o n l e d e b u b ’s werk: Das la/nd und Volk fler Bructeren als Versuch einer
vergleichenden Geographie jder altern und wittlern Zeit, Berlin 1827. De Saliers, Tubanten
en Chamaven. komen daarin echter meer in aanmerking dan de Bructeren; de eerste
waarschijnlijk in de oudste tijden ten oziregte. Over de komst en het verblijf der Saliers
in Overijssel zie men v a n d o o b n i n c k , de Frisiae terminis, pag. 26, ook in de noot.
Dat de Saliers verdreven zijn door de Saksers, omstreeks het jaar 350 onzer jaartelling,
stelt. v a n d o o b n in c k op bl. 38. Zeer belangrijk is pver de oudste volken op onzen bodem
a o k e b s t b a t in g h ’s Aloude Staat en Geschiedenis des Vaderla/nds, D. I. Hij plaatst de
Bructeri mag ores in een deel van Gelderland. Zie zijne kaart achter het I I 0 Deel. Over den
naamsoorsprong der Bructeren en Tencteren, die g b im m voor namen van den zelfden oorsprong
houdt, zie men ’s mans Geschichte der Deutschen Sprache, Leipzig 1848, S. 531, 532.