Wij hebben ze afgebeeld op PI. I I , N° 12—16, onzer Manien der Graven
en Hertogen van Gelderland, Haarlem 1852, terwijl wij aldaar in den tekst
er over handelden van bl. 26 tot 28.
Ten jare 1340 stierf Jan van Diest, en Nicolaas de Caputio, een Romeinsch
Edelman, werd door Pauselijk gezag tot zijnen opvolger aangesteld, doch de
Italiaan, vernomen hebbende, dat hij het wereldlijk bestuur persoonlijk zoud'e
moeten gaan waamemen, verkoos liever in het volgende jaar van den zetel af-
stand tfe doen, en Jan van Arkel daartoe aan den- Paus aan te bevelen. Deze,
tot Bisschop aangesteld, zag zieh meer in naam dan in de daad Heer van Over-
ijssel. Derhalve bedacht om de verpande plaatsen in te ldssen, en echter de
daartoe vereischte penningen niet bezittende, besloot hij zieh naar Grenoble te
begeven, en daar eenigen tijd spaarzaam te leven. Dan een oorlog, hem ten
jare 1345 door den Graaf van Holland aangedaan, noodzaakte hem toen huis-
waarts te keeren. Hierop zocht en verkreeg hij den bijstand der Overijsselaars
en bra^t, door de milddadigheid van deze, alsmede door andere middelen, zoo
veel geld bijeen, dat hij in het volgende jaar een groot gedeelte der lospennin-
gen (1) betalen kon. Tot zekerheid van het onbetaalde stelde hij den Hertog
van Gelre de Utrechtsche sloten ter Horst en Stoutenburg in handen. Jan
van Arkel kocht ook de Heerlijkheid Lage en hechtte die aan Overijssel.
Yerder had hij het geluk eenen hevigen twist, die tien jaren lang tusschen de
steden Deventer en Amsterdam over het betalen van tollen geduurd h ad , tot
een goed einde te brengen (2).
regering van Hertog Eeinond I I I Geldersch was, dat eenige mnntjes met Reimldus dux
tot dezen’Yorst moeten gebragt worden; misschien,zijn het wel die met het jeugdige Vor-
stenhoofd (N° 14, 15 en 16), terwijl de N° 12 en 13 tot ’s Hertogen vader, Eeinond I I ,
kunnen behooren.
(1) De ’schrijver van den Tegemv. Staat vermeldt die, op gezag van anderen, als te zijn
„eweest 60,000 gonden Geldersche rijders, maar dit laatste woord is stellig onjnist, daar de
ondste Geldersche rijders eerst dagteekenen tdt den tijd van Hertog Aamoud (1423—1473).
Wij gisseh das, dat er goudguldens bedoeld zijn, d. i. die met de type van Johannes den
Dooper, waarvan de ondste is afgebeeld in onze Mv/nten van Gelderland, El. I I , N°. 1.
(2) Zie hierover Mr. s. r. wiselius, Historische letter- en oudheidhnndige heschov/ujvng van
den Heventerschen tolbrief van den jare 1347, in de Verhandelmgen der 2e hlasse van het
Konmhlijh Nederlandsche Imtituut, D. IY. (Amsterdam 1827.)
Ondertusschen bleven zijne eigene zaken verward. In 1348, bij zijne terug-
komst van eenen tweeden togt uit Frankrijk, vond hij den Staat zijner geldmid-
delen eer verergerd dan verbeterd. Nog in het zelfde jaar, terwijl hij in het
Nedersticht tegen.den Hollandschen Graaf krijg voerde, viel Gijsbert van Bronkhorst
in Twenthe en verbrahdde het slot te Goor. Gelukkig trof de Bisschop,
door tusschenkomst van eenige naburige Grooten, met den eerstgemelden een
bestand, en had dus gelegenheid zieh op Gijsbert te gaan wreken, Zonder
dralen rukte hij met een talrijk leger in ’t Zutphensehe, plunderde en verwoestte
Gijsbrechts bezittingen aldaar, en stak op zijne beurt den brand in het stadje
Borkelo (1). Dan dit verwekte hem de wederwraak des Hertogen van Gelre
Reinoud I I I , die, met zijnen broeder Eduard, Gijsbert te hulp kwam en den
Bisschop op de hielen viel. Jan van Arkel besefte de onmogdijkheid van zoo
vele magtige vijanden 'met eigen klein vermögen het hoofd te künnen bieden,
en besloot daarom de verdediging van Salland, Twenthe en Diepenheim, d. i.
van het grootste gedeelte van Overijssel, aan Frederik van der Eze toe te ver-
trouwen, terwijl hij de Heeren van Voerst en van Kuinre ook tot zijne belangen
had overgehaald. Deze schikkingen hadden die uitwerking, dat men in het
volgende jaar vrede sloot , doch zulks redde den Kerkvoogd nog niet uit zijne
verlegenheid. Zweder van Voerst maakte hem eene rekening van vijfduizend
oude Schilden (2), welke hij tot de belegering van het huis te Keppel besteed
had. De som, die Frederik van der Eze wegens aangewende krijgskosten vor-
derde, was zoo groot, dat aan het afdoen daarvan niet te denken viel. Zij
bedroeg 42,200 zulke Schilden, waarvoor de Bisschop genoodzaakt was datgene,
’t welk hij eerst aan Frederiks bescherming bevolen fyad, nu aan denzelven in
pandsehap te geven; zoodat hij emdelijk van geheel Overijssel niets dan het
Vollenhovesche in eigen bezit hield. Deze pandsehap werd nog verzwaard uit
(1) Eene munt van dezen Heer Gijsbert, te Borkelo geslagen, deelden wij mede op Ei.
XXIII onzer Munten der Heeren (Dynasten) en Stedeh van Gelderland, Haarlem 1853.
Over smans levensbijzonderheden handelden wij in den tekst van gemeld werk.
(2) T.en jare 1349 knnnen deze geene andere dan Eransche Schilden geweest zijn van
en Koning Eilips van Yalois, of wel die van Keizer Lodewijk van Beijeren (1337—1347)
o ook die van Ylaanderen onder Ijodewijk van Crecy geslagen (1322—1346).