W ij ontleenden h a a r a a n de.Verzamelingen der Heeren k e e r en m e i j e r .
N“ 22 is de halve plah der drie steden.
Deze munt heeft op de vz. de wapenschildjes in de zelfde rangschikking als
op de heele p la k , doch thans ziet men de letter O boven het Deventersche wa-
penschild. Het omschrift is:
2S» ill | GGG | GG 34.
d. i. Anno 1534.
In de nog voorhandene-Muntboekjes vinden wij, dat er ten jare 1537 voor
156 mark aan halve plakken zijn opgenomen geworden; verder van Maart 1538
tot Augustus 1539, 183 mark; in 1549, 49 mark; in 1550, 31 mark; in
1551, 40 mark, 5 oncen; in 1552, 51 mark.
Op de kz. ziet men een ftaai yersierd kruis met eene ster in deszelfs hart.
Omschrift: MOB | BOV ] D22V | ©B1P
K. B. Het gewigt is 0,3 w.
Door ons ontleend aan het Koninklijk Kabinet te s Gravenhage.
N" 23 heeft op de voorzijde:
2SB • Ö • | fßGG | GGG 43
en is door ons geteekend naar een exemplaar in de Verzameling des Heeren
a. H. G. roKKER te Middelburg.
N° 24 heeft tot opschrift:
2SB-D» 1 JBGG | GGG 61.
Wij bekwamen h e t u i t de Verzamelingen van den Kolonei d e r o i j e * van
w ic h e n te Nijmegen, en den Heer m e i j e r te ’s Gravenhage.
N“ 25 heeft: 2SB • D | SBGG | GGG 75
en berust in het Koninklijk Kabinet te ’s Gravenhage.
Van het na 1576 gemunte, dat eigenlijk niet dadelijk tot ons werk behoort,
vermelden wij alleen:
aan heele en halve plakken van Junij 1579 tot 3 December 1579 3,322 mark,
en idem van 3 December 1579 tot 1 October 1582 1,199 —
Waar zijn deze munten toeh alle gebieven ? Wij kennen noch heele noch
halve plakken met de jaartallen 1579, 1580, 1581 en 1582. Werden zij
alle op oude Stempels, b. v. op die van 1575, geslagen?
MUNTEN DER STAD DEVENTER.
Het voorregt van stedelijke gouden munt te mögen slaan is aan Deventer
verleend doör Keizer Frederik ten jare 1486. Kort daama ontvmgen ook de
steden Zwolle (4 October 1488), Kainpen (?) en Groningen (15 Februari]
1487) die vergunning.
De giftbriöf, waarvoor de stad een getal van 800 gouden stukken, enkelde
Rijnsguldens geheeten, aan den Keizer ter hand heeft gesteld (zie cost jordens
in den Overijssehchen Älwamk voor Oudheid im Letteren voor 1854, bl. 27),
is van den volgenden inhoud:
// Wir Friderich von gottes gnaden Roimscher Keyser enz. (volgen de titels)
v Bekennen offenlich mit disem brieve und tun kunt allermeniclich (1) das unns
// unnser und des Reichs lieben getrewen Bürgermeister und Rate der stat De-
« venter ftirbringen haben lassen. Wie sy von alter her bey In zu Deventer ein
» silbrin muntz auf ettlich fteiheit und Privilegien damit sy durch weilent unnser
„ vorferen (2) uns und dem heiligen Reiche gefreyt und faeschen (ferrschen?) weren
ii gemacht und geslagen hetten. Und unns darauf diemuticlich angeruffen und ge-
J betten, das wir In als Roimscher Keyser guldem muntz zu slahen und zu machen
ii zuvergonnen und erlauben gnediclich geruchten, Des haben wir angesehen
n solich Ir diemutig und fleissig bete auch die annemen und getrewen dinst, so
ii sy unns und dem heiligen reiche getan haben, und hinfur in kunfftig zeit wol
„ thun mögen und sollen, und darumb mit wolbedachtem mit gutem Rate und
n rechter wissen denselven Bürgermeister und Rate zu Deventer dise sounder (3)
vgnad und fteiheit getan und gegeben-, auch gegönnt und erlaubt Tun geben,
«gönnen und Erlauben In auch von Roimscher Keiserlicher macht volkomenheit
a wissamtlich in craft diss briefs, Also daz nu furbäszhin sy und Ir nachkomen
« in ewig zeit inder gemelten stad Deventer guldem munz an der einen seitten
/. .
(lj Iedereen. (2) Voorvaäeren. ('S) Bijzondere.