het juk eener vreemde overheersching zoude geräken. //Indien gij dit' te voren
//hadt laten blijken,// was het bitsch antwoord van den Gelderschen afgevaar-
digde, //zou geene nieuwe bijeenkomst noodig geweest zijn. Bedenkt,// voegde
hij er bij, //dat zoo gij naderhand, door de wapenen overwonnen, den vrede
» begeert, gij dien op zwaarder voorwaarden zult moeten aannemen. Uw Bis-
»schop heeft reeds vele steden en sterkten verloren, en is naauwelijks in staat
* het slot te Duurstede te bewaren. Onze Hertog heeft uwe duimen in den mond
//en kan u drijven werwaarts hij wil.// Vertoornd en verontwaardigd, vatte de
Burgemeester van Deventer, Gerrit Swaefken ,'nu het woord op. // Overijssel, // zeide
hij onder anderen, // is noch zoo verarmd, noch zoo verachtelijk, dat niemand het
a de behulpzame hand zou toereiken. Wij zijn veeleer gezind, de kans des
//oorlögs mannelijk te wagen, dan ons gedwee te onderwerpen-, en willen liever
//onze duimen, dan de geheele hand en alles opofferen!// Aan weerszijden verbitterd,
ging de vergadering uiteen. Men verhaalt, dat, toen kort daarna het
geheele Sticht onder het gezag des Keizers geraakt was, Hertog Karel, het
hoofd schuddende, zou gezegd hebben, dat de onberadene uitdrukking van zijn
gezant over het vasthouden der duimen, hem beide, het Boven- en het Neder-
S tic lt, uit de handen gewrongen had (1). .
De wapenstilstand was naauwelijks ten einde of de krijg. werd hervat. ’De
Gelderschen, tot wie eene bende bisschoppelijk voetvolk, uit hoofde van wan-
betaling was overgeloopen, brandschatteden of vernielden de dorpen om Wijk
bij Duurstede. Daarentegen vielen de Deventerschen, onder aanvoering- der
Heeren Brunsveit en Gesscher in Gelderland, maar werden bij Zutphen, zor-
geloos stroopende en roovende, door de boeren overvallen, geslagen, en , met
achterlating van al den buit en eenige manschappen, tot onder de muren hun-
ner stad teruggejaagd.
De Bisschop, niet in staat de sterke voortgangen, die de Gelderschen zoowel
in het Neder/Sticht als aan deze zijde des IJssels maakten, te wederstaan, was
in het inidden van November 1527 met gemagtigden des Keizers (Karel V) te
11) Zie h o ä t e n s i u s , Rer. Ultrajecrt. Hist. Lib. V, pag. 108—120, aangehaald brj
a i c e h d , b l . 852, 353. .
Schoonhoven in onderhandeling getreden, en had aangeboden het gansche Sticht
aan dengenen te zullen afstaan, die den Keizer daartoe zoude benoemen, onder
voorwaarde, dat deze hetzelve onder zijne bescherming nemen en den Kerkvoogd
een jaarlijksch inkomen uitbetalen zoude. Schoon dit aanbod in zulke algemeene
bewoordingen gesteld was, kon er geen twijfel aan zijn, dat met dien benoemde
geen ander dan de/Keizer zelf bedoeld werd.
Sedert een aantal jaren had het Huis van Bourgondie geene gelegenheid laten
voorbijgaan, om zijn gezag in het Sticht uit te breiden. Hertog Filips I of de
Goede schijnt reeds, in het begin der vijftiende eeuw, met den Bisschop
Rudolf van Diepholt over zulk eenen afstand te hebben onderhandeld (1); en
het is waarschijnlijk, dat Karel V in deze dagen voorbedachtelijk het Sticht
tegen zijnen erfvijand, den Hertog van Gelre, niet heeft willen te hulp komen,
voor dat het, tot het uiterste vemederd, zieh op bepaalde voorwaarden in
zijne armen moest werpen. Wat hier van zijn möge, de Staten van Overijssel,
onderngt van hetgeen te Schoonhoven op het tapijt was, zonden drie Geheim-
schnjvers van de drie steden derwaarts, om-de raadplegingen bij te wonen.
Echter werd hier niets anders besloten, dan dat men in de volgende maand te
Kämpen bijeenkomen en nader spreken zoude.
Ten bestemden tijde zag men in gemelde stad Floris van Egmond, Graaf van
Buren, ’s Keizers Kapitein-Qeneraal in Holland, Jurgen Schenk, Stadhouder
van Friesland, en anderen, met eenen geloofsbrief van de Landvoogdes Margaretha
voorzien, zoowel als de afgevaardigden der Staten, versehijnen. Dan,
daar deze wel m last hadden den Keizer de verkiezing van hunnen Landsheer
en alle voordeelen, de heerschappij zelve alleen uitgezonderd, in te willigen, en
nogtans de Keizerlijke gemagtigden naar geenerhande aanffiedingen wilden luis-
teren, ten zij de Overijsselschen Karel, als Hertog van Braband en Graaf van
Holland, met toestemming des Bisschops, voor hem en zijne erfgenamen tot
Erfheer wilden aannemen, was men genoodzaakt, op nader beraad te scheiden.
In den beginne van 1528 werden de onderhandelingen hervat, en schoon de
Hertog van Gelder met naliet zijne pogingen aan te wenden om dezelve te doen
(1) Zie h e d a , aangehaald in den Tegrnrn. Staat, hl. 184.