18 Julij in de Hoofdkerk, namen de zilveren kast en andere kostbaarheden weg,
en beten ei vierkante noodmunten uit vervaardigen.
De overbbjfselen van Lebuinus bevinden zieh heden ten dage in de E. K.
kerk te Deventer.
Keeren wij than3 terug tot de afbeelding van den Heiligen op de munt,
welker beschrijving ons aanleiding tot deze uitweiding gaf.
Hij wördt afgebeeld met de kruisvaan, waaraan een vlaggetje, in de regter- ,
en het Evangelie in de linkerband. De nimbus om zijn hoofd tooiit zijne hoe-
danigbeid van Heilige aan. Het omschrift luidt:
MO * NO * TKIV * CIVIT * IMPERIA.
Op N" 8 is de afbeelding, die wij alleen aan den Beeldenaar van 1548 ont-
leenden, zonder vaantje aan den kruisstaf (zulks is miaschien alleen aan on-
naauwkeurigbeid toe te -schrijven). De Heilige staat ook in .eene meer gebukte
houding. Het omsehrift heeft op gemelde voorzijde in bet laatste woord bet
versetiil van IMPERIALI.
Op de vz. van W 9 is bet aldus, met afbrekingsteekens en eene zeer kleine
sluitletter:
MO' * NO'. TE1V' * CIVIT' * IMPERD.
Op de kz. van N- 7 , 8 en 9 ziet men gelijkelijk de als in een drichoek ge-
plaatste, door ringen aan elkander .verbondene, wapensehilden van .Deventer,
Kampen en Zwolle. Het omschrift luidt, als vervolg op dat der yoorzijde:
DAVENTEIE * CAMPENSIS * JWOLLKNSIS .
N" 7 weegt 28,6 w. en kwam ons alleen voor in- de Verzamebng des Heeren
j. a. siMCKis te ’s Gravenhage.
N" 8 oBtäeenden wij aan eenen Beeldenaar.
N" 9 weegt 28,9 w. Verzamebng van Dr. mcnnicks van cj.bepf te Utrecht,
die dit stuk ten jare 1842 v o o r /16 aankocht op de Muntverkooping van wij-
len den Heer w. c. nsnae te Amsterdam. Verder komt bet ook voor (gewjgt
28,8- W.) in de beroemde Verzamebng van den Hoogleeraar sekbukb te Gend.
M aS a i schijnt deze munten niet gekend te bebben als tot Deventer behoo-
rende; Mj besehrijft die (zie II1 Theil, N” 4808) onder Kampen, en haalt
stühmer, p, 52, en a re n d , p. 219, aan.
Op PI. IV vervolgen wij, onder N° 10, I I en 12, met de Daalders der
vrije Eijksstad Kampen, niede geslagen ingevolge Ordonnantie van 14 Augustus
1538;
Deze muntsoort vöert op de vz. de afbeelding van den Patroon der stad, den
Heiligen Nikolaas. Deze was in der tijd Bisschop van Myra, eene beroemde
zeestad in Lycie, een landscbap in Klein-Azie, en wel in de eerste helft der
vierde eeuw van onze Cbristelijke jaartelbng. Hij was dus een tijdgenoot van
Konstanten den Grooten. .Eustratius, die in de zesde eeuw Ouderling te Konstantinopel
geweest is, haalt eene levensbeschrijving van Nikolaas aan, welke
deskundigen vermoeden, dat reeds vodr het jaar 500 moet vervaardigd zijn.
Ten tijde van Justinianus had ’s mans roem zieh reeds dermate verbreid, dat
deze Keizer hem te Konstantinopel een der prächtigste kerkgebouwen toewijdde.
Andreas , Bisschop van Creta, hield in de tweede helft der zevende eeuw eene
redevoering te zijner eere, welke nog aanwezig is. Vöor ’s mans levensbeschrij-
ving bestaan echter bijna geene andere bronnen dan legenden. Gelooven wij
deze, dan behoort men hem onder de ijverige voorstanders der regtzinmgheid
en de onverschrokken bestrijders van de ketters te teilen, welke de vierde eeuw
heeft opgeleverd. Inzonderheid was hij een hevig tegenpartijder van Arius, en
zou Nestorius en Eutyches even eens met wärmte bestreden hebben, ware hij
niet lang overleden geweest, toen deze met hunne gevoelens opkwamen. Geen
wonder, dat hij dan ook alle krachten inspande om in de stad zijner woning en
derzelver^habuurschap de afgoderij uit te roeijen en de Heidensche tempels en
altaren te verwoesten. Reeds ten tijde van Licinius stond hij bekend als een
man van stoutmoedigheid, werd uit dien hoofde door dezen vervolger der Christenheid
in de gevangenis geworpen en bleef in ketenen züchten, tot dat Konstanten
hem verloste en op zijnen Bisschoppebjken zetel herstelde. Men plaat-
ste hem dan ook naderhand onder de veertig martelaren, w'elke onder dien bloed-
dorStigen Keizer voor de' zaak des geloofs geleden hebben.
Onder de deugden, waardoor deze Heihge zieh grooten roem verworren heeft,
rekent men voornamehjk zijne matigheid en hulpvaardigheid. Hetgeen ten op-
zigte der eerste deugd vermeld is geworden, loopt zoo zeer in het bespottebjke,
dat men zieh eindebjk genoodzaakt heeft gezien, er eene zinnebeeidige uitlegging