>J< MO * NO * TRI' IGIVITA IMP.
Op de kz. bevindt zieh, binnen een compartiment uit drie halve oirkels en
drie uitstekende punten bestaahde, de Rijksappel. Het omschrift luidt-:
* * KAROLVS î ROMANOR' » IMPER' * 1553 *
Z. V. of bleek gaud. . Weegt 2,7 w. en is van Z5 , als ons alleen voorgeko-
men in de Verzameling van wijlen den Heer j. J. becker bz. te Amsterdam.
Was deze munt een dusgenaamde hnapkoék, gelijk dergelijke bleekgouden
munten. van Nijmegen en Groningen heeten?
N" 6 , die wij tot dus verre nog nergens anders dan op het Koninklijk Pen-
ningkabinet te ’s Gravenhage hebben aangetroffen, behoort tot dat stel munten,
dat geslagen is geworden ten gevolge van de Muntwet of liever de overeenkomst
der drie steden van den jare 1567, later , wanneer wij de zilveren munten be-
schrijven, door ons mede te deelen.
Op de vz. ziet men achterrolgens, van de linker- naar de regterzijde gere-
kend, de wapenschilden van Kämpen, Deventer en Zwolle ,• gedekt door hunne
helmen met derzelver helmdekken. Onder de wapenschilden Staat op het exem-
plaar Van het Koninklijk Penningkabinet het jaartal:
1570
doch wij namen de vrijheid daarvoor dat van 1567 (zie Beeldenaar 1633) in de
plaats te laten stellen.
Wij spraken vroeger wel eens over de groote onnaauwkeurigheid ten opzigte
van afbeeldingen en legenden van munten en Beeldenaars, maar zelden zagen
wij grovere afwijking dan ten opzigte van deze munt in den Beeldenaar van
1633; het wapen van Zwolle, dat een duidelijk kruis is, gelijkt hier op een
bloempje, en in de plaats van het begin des omschrifts
TRIV leest men: RVAI!
Het omschrift luidt:
TR1VM * CIVI . IMP * DAV * CAMPE * JWOL.
Zoodat,men-ziet, dat het woord maneta hier stilzwijgende in. den zin begrepen is.
Op de kz. vertoont zieh het teeken der Duitsche Rijksmunten, namelijk de
Rijksappel, liggende op den tweekoppigen Rijksarend, gedekt door de Keizer-
lijke kroon. Omschrift :
MAX1MI * II * IMP' * AV * P' * F * DECRETO
d. il Maximilianos I I , Imperator Augustus publican f eût decreto ; of: de Door-
luchtige Keizer Maximiliaan II heeft (dit stuk) volgens zijn besluit doen uitgeven.
Het stuk weegt 3,25 w. , en dus ongeveer als ai de overige Overijsselsche
goudguldens. Afgebeeld in de Beéldehaars van 1580 en 1633, alsmede in het
Groot Placaetboek van cau en scheltus., D. I , bl. 2827, 4. — Een zeer
fraai exemplaar met het jaartal 1568 komt voor in het. Supplement des Monnayes
en Or du Cabinet de S. M . l’Empereur (Vienne 1769) , page 84.
In de ten Archieve van Deventer voorhandene Muntboekjes der drie Steden
komt voor, dat tusschen 4 April 1568 en den 3 December van dat jaar gemunt
is van deze stukken een bedrag van 65 mark, 5 onçën; van 8 Augustus 1570
tot op den 29 November diens jaars, 18 mark, 2 oncen; van 5 Maart 1577 tot
3 December 1579, 49 mark, 4'onóen; eindelijk van 3 December 1579 tot 1
October 1582, 60 mark. In het geheel dus 193 mark en 1 once. Wanneer
men weder aanneemt., ■ dat er 76 van deze munten uit een mark werden ver-
vaardigd, komt men tot een geheel van 14,677 gemunte stukken.
Thans zijn wij genaderd tot de zilveren munten der drie Steden.
Boven hebben wij gezien, dat de Koningin Douairière van Hongarije, Gou ■
vernante der landen van herwharts over, op den 26 Augustus 1539 beschikkin-
gen maakte omirent de munt der drie steden. Het schijnt echter, dat men in
Overijssel dat-regt van toeverzigt en beschikking niet altijd wilde erkennen. En
hoewel nu de grove zilveren munten, tot wier beschrijving wij zoo dadelijk zullen
moeten overgaau, lang vóór het jaar 1553 geslagen zijn (als vervaardigd,
volgens de boven, bí. '207 en 208, medegedeelde Muntordonnantie van // woens-
dag nae sanct mathias dach 1538// en komende reeds afgebeeld voor in eenen
Beeldenaar van 1542), meenen wij echter eens vooral hier het protest van Ge-
deputeêrden van de vier steden (te weten de drie Overijsselsche met Nijmegen
gezamenlijk handelende) te moeten mededeelen. Het is uit de dusgeHoemde
Tleyseboeclcen', in het Archief der stad Deventer voorhanden-, overgenomen in
den Overijsselschen Ahnanak.voor Oudheid en Letteren des jaars 1847, bl. 831
on 332, en luidt als volgt:
39