teekenen het eiterst zeldaame muntje, det op de va. een ketkje , op de ka. een
I “ arendjea .« » e l.» de»elfe b e e n » , e . » beide „ d e n he. opeehrft
D K V S ß n rom
^ » k , « d « Aare ,« Deventer o „ W . » ™ , — 1 Otto I m . , » •
„ J r t i l n c m s - m s y , doch bij 1« » a . i . b .t g » r . .<»« d . ? . « -
£jk. vergunning tot hot .tag en v s . den mijte. k . « n , w ttrto . toj « d m ,
hoofde zijner jeugd, onbevoegd was (1 2 1 5 -1 2 2 6 ). Diens
Zijn opvolger was Otto van der Lippe of Otto I I (1215 )
b e s t i r was seer onrustig, en voor vole der voomaamste mgezetenen van <H*
ijSt T in i S v a i i o i e n t o v e ^ e m T a i d i n T w e rk sT b ij dempte dien niet
g o e d e r» d e ,
r S T Ä Ä ' Ä b 7 E Ä S S , » der
“ f “ a S o .“ " wel meerdere ro .t < « » « b i» w.l e » d e . d . m - « « - •
J e „ „ denaeive. « . bed Heffig. to n d gev.lgd - ¡ ¡ ¡ ¿ g S
bevondeo, d e ., de AmbBn.tan ,e n d e , B t e b .p , tort b » ta .p o r ig . * 4 «™ « »
(1) Wij h o p . beide ”w “ » S f f ii f S S . I » 5 5 »
W M ¡ P S S ■ 1 1 — -■— * 1
Gelderland, van Overijssel, van Groningen, enz. Cap. 1 8 , aangehaald in den
tot morren aangedreven, en in hun misnoegen door twee Heeren van Voerst en
den Heer van Buckhorst, bij Zwolle, gesterkt. Deze toen zeer vermögende
Edellieden (afstammende van de Saksische Grooten, die bij de verovering des
lands van Overijssel zeer groote deelen daarvan voor zieh hadden verkregen,
gelijk zulks overal de eerste oorsprong van het vermögen der Edelen was) Melden
(2) Auctor incertu» de reime Ultraject. ed. A. _ Matthaeo, oap.
Tegerno. S ta a t, bl. 69. Noord.Nederlanders in dezen en de overige krnistogten
! ■ ■ ■ ■ ■ ^ i I * « w - f « g g - p ;
i g n i l l l l i B B B t a i j u . i . | i
ongetwijMd aal bet" land er L M * - d e . — . - * « * •
de zijde van Graaf Gerard, aan wien de laatste ook een Advokaatschap in
Salland, dat hij, naar het schijnt, van denzelven ter leen bezat, en waarop
de Bisschop ook regt voorwendde, in koop afstond. De Graaf wreekte het on-
gelijk, zijnen leenmannen aangedaan, door de onderdanen des Kerkvoogds, en
vooral de Deventersche kooplieden, met het invorderen van eenen toi op den
Rijn bij Lobede (thans Lobith genoemd), hem vroeger door Keizer Frederik U
vergund, in derzelver handel te hinderen. Zulks baarde vruchtelooze klagten
op den Rijksdag. Men wilde dan den twist door het zwaard beslechten.
Otto, zijne krijgslieden te Deventer verzameld hebbende, trok de Sallandersj
die versterkt waren door de Gelderschen en andere vreemde manschap, te ge-
moet, en had het geluk hen niet verre van Zwolle, na een hevig treffen, zoo-
danig te verstrooijen, dat hij geheel Salland kon plat loopen. Ook oefende h ij,
volgens zijne echt Christelijke gewoonte, zijne wraak op eene duchtige wijze.
De overoude sloten van Buckhorst en de beide Voersten (voor wier echte af •
beelding, zoo als ze zieh te dier tijcle bevonden, de vermögende vriend der
vaderlandsche oùdheid thans gaame eenige goudstukken zoude nederleggen) werden
veroverd en in puinhoopen veranderd; alle de overige Edelen werden uit
hunne bezittingen veijaagd. Zij namen hunne toevhigt tot den Graaf van
Gelre, die al zijn vermögen in het werk stelde om Bisschop Otto de behaalde
zege in nederlaag te doen verkeèren. Ten dien einde sloot hij een verbond met
den Graaf van Holland, en bewoog dezen om eenen inval in het Sticht te doen,
terwijl hij zelf, met versehe hulpbenden van elders versterkt, zieh tot eenen
nieuwen aanval gereed maakte. Inmiddels trok Otto, na nog eenige manschap
van zijnen broeder, den Aartsbisschop van Bremen, bekomen te hebben, te
velde. Men naderde elkander, en slechts nog het riviertje de Hmiepa (waaraan
later het Stift ter Hunnepe gelegen was), thans de Schipbeek genaamd, soheidde
de wederzijdsehe legers, toen Otto, ziebde hoe veel sterker zijn vijand was,