terugontvangen, andermaal verifieren en aan hare verschillende eigenaars terug-
zenden van honderde munten (want daar vele middeleeuwsche munten thans in
minder duidelijken toestand verkeeren, moesten wij van sommige drie, ja söms
meer exemplaren aan den Lithograaph overhandigen); het telkens weder aanvra-
gen van andere stukken, veroorzaakte steeds geene geringe moeite en kosten.
Door die aanhoudende briefwisseling, — ook döor de welwillende bemoeijin-
gen van den tegenwoordigen Opzigter van het KoninMijk PenningTcabinet te
’s Gravenhage, onzen veeljarigen vriend, den Heer j . f . g. m e i j e r , Lid van
de Maatsobappij van Nederlandsche Letterkunde alhier, die — even als bij de
drie vorige Deelen het geval was — steeds alle pogingeij aanwendde tot vol-
ledigheid der munten in dit werk, en verder daarbij steeds met zijnen raad
diende, — zijn wij er tbans in geslaagd te kunnen vertrouwen, dat niet eene op
dezen oogenblik ergens bekende Overijsselsche munt in onzen arbeid gemist wordt,
Wie verder jegens de wetenschap zieh verdienstelijk maakten, door bet goed-
gunstig leenen hunner oorspronkelijke stukken, zal men-in bet werk zelf kunnen
nazien. Van boe veel belang dit leenen der oorspronkelijke munten is , zie men
onder anderen op onze bladzijde 251.
Is nu het .getal der hier voorkomende munten na de bekrooning des werks
meer dan verdubbeld (van 100 tot 248 munten), zoo moeten wij, wat den tekst
betreft, vermelden, dat die (daar bet ons onmogelijk was geweest om binnen
de vier jaren, die ons oorspronkelijk ter beantwoording der zoo veel omvattende
vraag .vergund waren, alle Rijks, Provinciale en verder zeer vele Stedebjke
Arcbieven te raadplegen) thans van achtentwintig folio bladzijden, gelijk zij tij-
dens de bekrooning en na de tweede redactie was, ten gevolge van, alleen ten
behoeve van bet Gewest Overijssel in bet algemeen en de Steden Deventer,
Kämpen, Zwolle, Rasselt en de Heerlijkheid Almelo in het bijzonder, gedane
herhaalde nasporingen, is gekomen tot de uitgebreidbeid, die men tbans aan-
sohouwt, en welke wij meenen door een naauwkeurig en uitvoerig Register
(een zeer tijdroovend werk, dat alleen door een deskundige kan verrigt worden)
nog meer bruikbaar gemaäkt te hebben.
Het een en ander heeft weder veroorzaakt, dat wij de geheele groote Akade^
mische vacantie van 185? aan de schrijftafel hebben moeten doorbrengen, eh
niet alleen vele andere genoegens des levens hebben moeten missen, maar zelfs
de belangen van onze eigene Munt- en Penningverzameling in de laatste jaren
geenszins hebben kunnen behartigen. Zonder bij de bewerking tegenwoordig
te zijn, kan men zieh moeijelijk eenig denkbeeid vormen van de administratie
dezes werks, die wel eens de krachten van een mensch (die ook andere gewig-
tige pligten te vervullen heeft) te boven gaat.
Gelijk bij vroegere Deelen, uiten wij weder den wensch tot het mögen beko-
men, al is het ook lang na de uitgave, van alle mogelijke teregtwijzingen of
aanvullingen. Ze zullen steeds in dank aangenomen worden.
Wij danken sommige onzer landgenooten, die, beseffende dat wij bij de dui-
zende uren arbeids nog eene aanzienlijke som gelds aan de volmaking dezes
werks ten koste moeten leggen, de kieschheid hebben ons (voorzeker in aan-
merking nemende de geringheid onzer bezoldiging, zonder eenig emolument),
hunne bijdragen tcosteloos te doen geworden. Zulks is eene verkwikking bij den
dagelijkschen afmattenden arbeid,.waarvan men zieh iets zal kunnen voorstellen,
wanneer men nagaat wat wij boven mededeelden.
Wij kunnen niet eindigen zonder, uit naam der Numismatische wetenschap,
aan de mannen, die zieh jegens den tekst zoo verdienstelijk 'maakten, onze warme
erkentenis te betuigen. Het zijn de Heeren Mr. j. van doorninck , Archi-
varius van Overijssel te Zwolle, Ds. p. c. molhuysen, Predikant, Ridder, enz.
te Deventer, sedert nu bijna twintig jaren Redacteur van den Overijsselschen
Almanak voor Oudheid en Letteren (die beiden de drukproeven wilden nazien),
Mr. w. H. co st jo rd e n s , Lid van de Eerste Karner der Staten-Generaal en
Kantonregter te Deventer, de Heer f. a. ebbinge wijbben, oud-Burgemeester
en Notaris te Staphorst, eindelijk Mr. j. d irk s , Lid van de Tweede Karner der
Staten-Generaal te Leeuwarden. Zij hebben zieh, ook in dit opzigt, zeer verdienstelijk
gemaakt bij het vaderland.
Terwijl wij in de laatste maanden alle krachten inspanden en aller deskundigen
hulp inriepen tot de meer volkomene uitgave der Munten van Friesland,
Groningen en Drenthe (waarvan reeds de zevende Plaat onder handen is ), en ook
die hulp van vele zijden niet te vergeefs inriepen, ontviel ons de ijverige Baron
L. u. r e n g e r s , Betaalmeester van ’s Rijks Schatkist te Groningen, een man