nissen reeds in de voorgaande .eeuw. - Met meer zekerheid weet men, dat het
kasteel te Goor een der sterkten was, die door Guy’s voorzorg, ter bevedigmg
van het Bisdom, werden gesticht. ;
Misschien is het aan de langdurige afwezigheid van den Bisschop brnten zip e
landen toe te schrijven, dat er geene m u n t, noch voor het Neder- noch voor
het Oversticht geslagen, immers voor zoo verre m weten, bestaan heeft. Z
er soms enkele muntstukken, het zij te Utrecht of te Deventer gedurende z ip
zestienjarig bestuur geslagen , dan kunnen zij in de opvolgende zoo t r o e b e
eeuwen, even. als waarschijnlijk ook die van zoo vele andere Utrecht sehe Bis-
schoppen, geheel verloren gegaan zijn.
. Tot deze laatste brengen wij dan ook Bisschop Fredenk v a n Zienk die den
zetel van 1317— 1322 bekleedde, en Jacob van Oudshopm, die, na des lautsten
dood verkozen, mede in 1322 het tijdelijke met het eeuwige verwisselde
Frederik b rag t, door zieh met zware schulden te beladen, met weinig toe tot
d » . t a k .U i k h . i d , « , - a k e da « k * . J
dezen tijd vervielen, . welke eindelijk dermate toenam, dat aan Jan van Diest ,
die in 1323 verkozen werd en tot in 1341 regeerde, weinig meer dan de ver-
tooning der Bisschoppelijke waardigheid overbleef. Deze, tegen en zrn s
kapittels, dat Jan van Bronkhorst verkozen h a d , door den mvloed des Hertog
van Braband en der Graven van Holland en Gelre, op Pausekjk gezag den
zetel beklommen hebbende, vond zieh, in den aanvang reeds zoo afhankehjk van
den Graaf van Holland (Willem I I I ) , dat hij plegtig moest beloven, zelfs m
zaken het Sticht , betreffende, niets van belang buiten-diens raad te zullen on-
dernemen (1). Naderhand. deed meer dan eene gebeurtems s Gravep gezag
“ ger xijzen. De Bisschop had van den Graaf aanzienhjke sommen opge-
„omen waarvoor hij in 1327 een groot deel van het Nedersticht aan dezen
verpandde; twee jaren later was hij zoo diep in schulden geraakt, dat hij al de
inkomsten zijns Bisdoms, op 2000 ponden n a , die hem.to t z ip onderhon
werden toegelegd, aan dien Graaf en zijne andere schuldeischers moest af-
I t l WiUem gedoogde niet, dat er iets in het Sticht tegen zipen z p
( 1 ) Zie m a t t h a c t s , aangehaald in den Tegmv,. Staat, b l . 85.
uitgevoerd werd. Kämpen werd genoodzaakt den Graaf driehonderd ponden
jaarlijks te beloven. In welke munt zoude deze som, in1 dezen tijd (1330).,
betaald geworden zijn? zoo vraagt de Numismaticus en vragen dus ook wij.
Wij moeten bekennen, dat wij het moeijelijk kunnen gissen. Bisschoppelijke
munt was er toen misschien genoegzaam alleen Deventersche in Overijssel;
gedeeltelijk geschiedde de betaling mogelijk ook in Groningsche of Grafelijke
Geldersche munt? Stedelijke Kampensche en andere dergelijke Overijsselsche
komt er voor de eerste helft der vijftiende eeuw niet voor; misschien echter
een enkel stukje uit het laatst der veertiende eeuw.
De netelige omstandigheden, waarin de Bisschop zieh bevond, vergunden
hem niet een einde te maken aan de verregaande oneenigheden, die thans
Overijssel, zijn Oversticht, beroerden. Reeds in 1324 had Zwolle het droevig
lot ondergaan van door eenen hoop volks, uit een der naburige sloten afge-
zonden, in brand gestoken te worden, zoodat de geheele stad, op eenige hui-
zen na (waarschijnlijk alle houten gebouwen) in asch geraakte. Zweder van
Voerst, een op den toenemenden voorspoed van Zwolle naijverig Edelman,
wordt voor de bewerker dezer zaak gehouden (1), Zoo veel, dat in die dagen
plaats had, heeft geenen goeden Geschiedschrijver gevonden.
Weinige jaren later geraakte Bisschop Jan met dezen zelfden Heer, van
Voerst, alsmede met den Heer van Rechteren, in hevige onmin over het bedij-
ken van de Mastebroeker marke: en schoon dezelve, door sommiger bemiddeling ,
eerlang werd bijgelegd, op voorwaarde, dat de Mastebroeker landen in hunnen
ouden staat zouden blijven liggen en de bezitters bij hun vorig regt bewaard
worden, geschiedde zulks echter niet voor dat het steedje Ommen de woede
dezer Heeren op het ijsselijkst bezuurd had; want des nachts op hetzelve aan-
gevallen zijnde, staken zij het in brand, en trokken niet af, voor zij deszelfs
vesten tot den grond hadden gesiegt (2).
Het Slot te Diepenheim (waarvan thans almede, even min als van dat van
Goor, vroeger vermeld, en zoo vele andere, een spoor meer te vinden is ),
(1) V a n H a t t u m , Zwolle, I , bl. 157, doch vergelijk Overijss. Alm. van 1845, bl. 74,
(2) D u m b a u s .Analecta, I I , 252, 817, aapgehaald in den Tegenw, Staat, bl. 86,