![](./pubData/source/images/pages/page82.jpg)
„„ vader voirsoreven, behoudelic altois ons, der Vrouwen van Voirst, endeenen
„// yegeliken sijns rechts.//»
//Hij schijnt niet lang daarna overleden t e zijn, want in 1415 droeg Her-
,/man aan zijnen broeder Hendrik over alle zijne goederen in -het land van
„Vollenhove, alsmede de Heerlijkheid Ese, onder verpügting van laatstgenoem-
;/de van hem ter leen te houden (1).
„E r is steeds eene groote moeijelijkheid daarin, dat niet immer den persoon
„onder deze boven vermelde Heeren bepaaldelijk Graaf of Heer van Kuinre
„genoemd wordt, waaruit men alsdan met waarschijnlijkheid den stamhouder
„ in de regte lijn zoude kunnen vinden; neen, soms is er op het zelfde tijd-
„stip sprake van meer dan den Dominus of Heer van Kumre, welk een en
„ander de goede uiteenzetting, bij schrale berigten, kan verwarren | | »
Wii zeiden boven, bl. 141, dat wij in de derde plaats zouden handelen over
het muntregt der Graven of Heeren van Kuinre, over de ontdekking hunner
munten in lateren tijd , vooral in onze dagen, om ten slotte al het ons behende
mede te deelen over den huldigen toestand der Kumresehe Numisma-
tiek, nadat wij alle ons bekende Verzamelingen zoo binnen als buiten slands
op dit p u n t, naar ons beste weten, geraadpleegd hadden.
(1) Oorspronkelijke brief, bij den Baadsheer heerkens te Zwolle tf ustende- „
2 Dit een en ander was door Mr. j. ihres en ons t e neder geschreven | | | | | |
uitave van den Overijsselsehen Almanal voor Oudheiä en Heitere,> des Jaars 1853 , die
“ j t i n M e i diens jaars het lieht zag. Wij hebben van de Gesetoeäkundigebennnerungen
„mtrent Kuinre door den geleerden moi.huvsen, reeds sedert achttien 3aren Redacteur van
eemeld Jaarboekje, echter eenig gebrnik knnnen maken (zoo als mt onze aanteekeningen
gebleken is), daar gemelde Heer de vriendelijkheid 'heeft gehad ons de proefbladen ach-
‘T Ä t t e m T e t t e k i n g e n der
men bl. 49 bij molhutsen. Johan van Kmnre, die in .1360 en later (bl. n -) ü e
van^Baerlo bij Deventer was, sehijnt in de regering dier stad gekomen te zijn in 1372, z,e
Kninre willen wij aangemerkt hebben, dat
men daarop niet te veel moet drnkken, gedaehtig aan de vroegere Noordsche Momngea en
ean de Oost-Eriesehe liJcendeelere nit het begin der vijftrende eenw. Was
wonder, dat de Beeren däär de Steden trachtten te kwetsen, waar de leerende iijkdomme ,
met welke zij de Heeren zoo veel kwaad deden, het best weg te nemen w
Wat dan het muntregt der Graven van Kuinre betreft, lezen wij bij bu-
oheliüs in eene noot op het Chronicon van Johannes de beka, p. 60 k.
(uitgegeven in 1643): et jus cudendi monetam habebarä.
Van waar bdchelius het bewijs voor dat ju s ontleend hebbe, is ons niet
gebleken. Het zal alleen bij overlevering vermeld zijn geworden.
Bbumanus maakt het in zijne Bes Transisalanicae (apud a. dumbar , Analecta,
T. I I , p. 79) nog erger, waar hij, mede zonder bewijs aan te voeren,
zegt: Jus inswper awreae argenteaeque monetae mdendae impetraverant (1).
Onder hen, die verklären, dat zij het Kuindersche geld als wettig gestagen
geld kennen en daarvoor bewijs kunnen bijbrengen, vinden wij in de bestaande
Gesohiedboeken, zoo gedrukte,als geschrevene, geene de minste sporen van aan-
wijzing, wanneer en van wien de Kuindersche Graven dat regt zouden bekomen
hebben, Reeds voor meer dan drie eeuwen schreef de ongelukkige Friesche
Edelman jancko douwama, in zijn Boeck der partijen, als eene merkwaardigheid
ter- neder, dat hij wel geld gezien had, dat de Graven van Kuinre hadden laten
slaan (2). Verder is ons in Nederlandsche Boeken niets voorgekomen, waar
de Kuindersche munt vermeld wordt.
En zoo stond het tot in onze dagen, waarin de Studie der middeleeuwsche
Numismatiek zulke reuzenschreden gedaan heeft.
De Kuindersche munten kwamen onder deze dan ook werkelijk in den loop
dezer eeuw in handen van muntkenners, doch die ze door het verkeerd lezen
der eerste letter van het opschrift, welke zij als eene R beschouwden, niet konden
ontcijferen, en alzoo aan verkeerde muntplaatsen toeschreven.
Joachim le lew e l , een uitgeweken, te Brussel woonachtige, Poolsche Geleerde,
brak in deze het ijs. In zijne Observations sur le type du mögen age de
la monnage des Pays-Bas, Bruxelles 1835.(3), beschreef hij in den Appendix,
(1) Wat de gouden munt betreft, deze is ons van geenen Nederlandsehen Graaf of Heer
voorgekomen, van vóór den tijd, waarop reeds de Graven van Kninre hunne bezittingen,
ten jare 1407, aan den Utrechtschen Bisschop afstonden.
(2) j. douwama’s Geecbriftèn, I , bl. 34, uitgegeven door het Friesch Genootschap ban
Geechied-, Oudheid- en Taalkunde, Leeuwarden 1330.
(3) Mémoire extrait d'un ouvrage intitulé: Numismatique du moyen age, consideré sous
20