Het verval van het Karolingische‘Huis (814—911) vernietigde de wijze maat-
regelen van Karel den Grooten. Alles geraakte in wanorde, eh ieder Meld vast
wat hij maar grijpen to n ; de Graven voegden hunne soldijgoederen (honores)
bij hunne erfgoederen (hereditates); zij en de overgeblevene Edelen en vrijen
bemagtigden de Proeven (Benefieia) ; behielden die eerst voor hun leven, en
vonden spoedig middel, die aan hunne erfgenamen over te brengen (1 ).
Zoo ging het ook met de Graven van Holland. Tusschen deze langzamer-
hand magtiger wordende kleine Vorsten en hunne naburen, de Bisschoppen van
Utrecht, die ook al deden wat in hun vermögen was om hun gebied uit te brei-
den, ontstonden weldra een geduchte naijver en hevige, langdurige, ja bloedige
twisten (3). Het zoude ons te ver wegleiden, om die alle na te. gaan of op
den voet te volgen. Zulks is geschied in eene kleine Verhandeling van Over-
ijssels Archivarius, den Heer Mr. j . v a n d o o r n i n c k , getiteld: Proeve ter za-
menknooping van het begin der Overijsselsche Historie met de algemeene Vader-
landsche Gesc/dedenis, geplaatst in den Overijsselschen Almandk voor Oudheid en
Letteren des jaars 1836. Door dezen wordt daarin betoogd, dat de Utrechtsche
Bisschoppen, n a , aan de zijde der bezittingen van den Hollandschen Graaf,
telkens bij hunne pogingen tot aanwinning van vaste goederen, schipbreuk ge-
leden te hebben, zieh gingen bepalen om het door hen bezetene aan de over -
zijde van den Gelderschen IJssel en der Zuiderzee , en dus in het tegenwoordige
Overijssel, uit te breiden, hetwelk hun in vervolg van tijd dan ook zoo goed
gelukte, dat beider geschiedenis verder onafscheidelijk is (3). In 943 en 944
(1) T an s p a e n . Oordeelk. Inleid, tot de Hist, van Gelderluhd, D. 1, bl. 262.
(2) Mr. J. van d oorninck meent in zijn werk: de Frisiae termvms, in de aanteek. op
bl. 69 (noot 72), dat de Bisschoppen daarom zoo veel prijs op landbezit in Holland stel-
den, omdat er op de Maas en Eijn in die dagen veel meer handel gedreven werd dan op
den IJssel, en zij daarnit voordeel konden trekken.
(8) Het geestelijk regtsgebied over het grootste deel van Overijssel hadden de Bisschop-
pen van Utrecht, voor de oprigting van het Munstersche Bisdom, zieh reeds aangematigd
tusschen de jaren 754 en 777. Zie v a n d o o en in o k . de Frisiae terminis, pag. 132. Dat
de Graaf van Goor bun leenman heette, maar het niet wilde zijn, spruit voort uit de gift van
Twenthe door Balderik in 970 aan de Utrechtsche kerk, door zijne erfgenamfen niet erkend.
Immers zoo meent de Heer weet.in ö in den Overijss. Ahn. voor 1846, bl. 249, 250.
had Bisschop Balderik van den Duitschen Keizer het regt verzocht en verkregen
om alleen op grof wild in het koninklijk banwoud (forestum) van Yollenhove
en Drenthe te mögen jagen. Zulks geschiedde met uitsluiting van het jagtregt
der omliggende Graven of andere personen (ut nullus Comitim aliorvmve homi-
num in Pago Forestensi venari — praemmat). Dit grof wild bestond toen
(waaruit men zieh eenig denkbeeld van het gering aantal der bewoners des lands
kan vormen) uit herten, beeren, [wilde] geiten, wilde zwijnen en de dieren
Elo en Schelo, welke men meent, dat elanden en wilde ossen of bisons waren.
//Men begrijpt lig t,// zegt de Heer van d o o rn in ck , //dat in eenen tijd , waarin
// het geschut en buskruid nog niet uitgevonden was, de pezen van het grove
//wild een noodzakelijk bestanddeel eens aanvallenden, de huiden een volstrekt
//vereischte tot eenen verdedigenden strijd uitmaakten, Ook hebben de huiden
//zeker een voorwerp van handel uitgemaakt (1 ).//
Tot in 1018 oefenden de Utrechtsche Bisschoppen jegens de Hollandsche
Graven eene weifelende staatkunde u it, doch de geweldige, toen door Bisschop
Adelbold in Holland geledene, nederlaag, waardoor Mj. het gebied van Bode-
graven, alsmede de landstreek Mereweda verloor, spoorden dien zelfden Bisschop
aan, om in 1034 een geheel Graafschap in Drenthe van de liefdadigheid van
Keizer Hendrik I I te verzoeken. Hij slaagde Merin, gelijk'ook in het erlangen
der bevestiging van zijn regt op het banwoud in Drenthe, door Keizer Koen-
raad I I in het volgende jaar 1035 verleend, naar wensch.
Adelbold stierf in 1038, en getrouw, volgde de voormalige Pastoor van het
kleine Oosterbeek bij Arnhem, Bemoldus of Bemulf, zijn opvolger, de door
zijnen voorganger hem aangewezene staatkundige loopbaan. Want Met alleen
verkreeg Mj in 1040 een stuk lands in het gehucht Groningen van Keizer Hendrik
I I I , maar ook de Oinmelanden van Yollenhove ten jare 1 043, welke waar-
scMjnlijk rondom het banwoud in Vollenhove gelegen waren, en het tegenwoordige
kwartier van dien naam grootendeels omvat zullen hebben. Daarop volgde
de schenHng van een Graafschap, in de grootere landstreek Hameland, ten jare
1046, een goed deel van het Graafschap Zutphen, van de Veluwe en het
(1) Yerg. ook ’s mans werk: de Frisiae terminis, Grftu. 1885, pag. 78 seq.