gemeld jaar, ongeveer eene eeuw na hare uitgifte, nog niet zeldzaam waren,
Thans behooren vele Overijsselsche munten, en daaronder ook deze, tot do het
minst in Verzamelingen, zoo openbare, als van bijzondere.personen, voorkomen-
de stukken.
De eenige opgave omtrent de hoeveelheid der voor den jare 1555 ten behoeve
der drie Steden vervaardigde Daalders vinden wij op bl. 76 van den Overijssel-
sehen Almanak voor Ovdheid en Letteren, Jaargang 1854, waar wij zien, dat
uit de ten stadbuize te Deventer voorhandene Registers blijkt, dat er gestagen
is
3 September 1538 tot Junij 1539 1033 mark.
Junij 1539 — het einde van 1540 2421 —
Januarij 1541 — October 1541 1948 —
October 1541 — December 1542 2497 —
December 1542 — September 1543 1221 —
September 1543 — Mei 1544 1709 —
Mei 1544 — Mei 1545 2174 —
November 1545 t tt Mei 1546 907 —
Junij 1546 — Mei 1547 1182 —
Mei 1547 — Januarij 1548 997 —
Januarij 1548 — Augustus 1548 679 —
Augustus 1548 — Augustus 1549 900 —--
Augustus 1549 — October 1551 952 —
October 1551 — Januarij 1553 1720 —
December 1553 — 7 September 1554 310 —
Aangezien Keizer Karel V zich ten jare 1528 van het wereldlijk gezag in het
Bisdom Utrecht had meester geinaakt, was het ook natuurlijk, dat hij in Overijssel,
dat een groot deel van het Oversticht uitmaakte, zijne beeldtenis na dien
tijd op de munten liet plaatsen. — Alzoo dagteekenen dan de heele en halve
Rijksdaalders, door ons aan het einde van PI. IV onder N" 16 eh 17, en de
heele onder N" 18, 19 en 20 op PI. V voorkomende stukken, eerst van na, en
waarschijnlijk lang na, gemeld jaar 1528; waarschijnlijk zelfs eerst lang na 1538.
Wanneer wij later de kleinere munten der drie Steden beschrijven, zullen wij
ook onze aandacht moeten wijden aan de ten jare 1534 door de drie Steden in
de gemeene munt te Deventer vervaardigde stukken. Deze handelwijs der Steden
trok de aandacht der Koningin-Landvoogdes.. De Stadhouder Schenk verzocht
in 1535 tot twee malen toe, om te mögen weten uit kracht van welk voor-
regt de Steden deze gemeene munt lieten vervaardigen. De Steden, zich door
het herhaalde schrijven van den Stadhouder genoodzaakt vindende te antwoor-
den, gavjen hem te kennen, dat daar zij, in het bezit van dit regt reeds tachtig
of negentig jaren geweest waren, gelijk hem door voorschriften van de munt
was aangewezen, het onnoodig was de afschriften der voorregtsbrieven aan de
Landvoogdes te zenden; te minder, dewijl het kwade gevolgen na zich sle-
pen moest, afschriften van voorregtsbrieven uit te reiken. Veel eerder hoopten
zij, dat de Keizer haar in de beeedigde voorregten en geregtigheden zoude
beschermen. Ook vertrouwden zij, dat de Stadhouder de Landvoogdes van
dit haar voorregt op de günstigste wijze verslag zoude doen. Zie van hat-
ttjm , Geschiedenissen van Zwolle, I I , bl. 369, 370.
Het borstbeeld van den Keizer komt op N“ 16 en 17 voor met de kroon
op het hoofd, in het hamas, omgeven met de Orde van het Gulden Vlies, met
het Rijkszwaard in de regter- en den Rijksappel in de linkerhand. Rondom
die beeldtenis leest men op N" 16, den heelen Daalder:
CARO'* ROMA'*IMPER' . : .
en' op N“ 17, den halven, wegens de mindere ruimte:
CARO * ROM * IM.
Verder Staat in den buitenrand van beide munten:.
MO' * NO' * TRIVM * CIVITATVM * IMPERIALIVM.
De keerzijde van den heelen en halven Rijksdaalder is in type en omschriften
gelijk aan de vroeger beschrevene munten N" 7—15. Wij troffen exemplaren
van N” 16 aan, behalve in het Kabinet der Leidsche Hoogeschool, in de Verzamelingen
der Heeren se rrtjre te Gend, j. w. van dee nooedaa te Dordrecht,
o. keee te Amsterdam, en b. bloembergen sant5e te Leeuwarden;
terwijl het exemplaar, dat zich in de, Verzameling der Leidsche Hoogeschool
bevindt (aangekocht in de verkooping ESDRe voor /1 1 .5 0 ) 29,9 w. weegt ,