hierna in Overijssel ontstonden, en niet dan door de gewelddadigste middelen
konden worden gedempt.
Hierop volgde de veete met Zweder van Voerst, die uit zijne Huizen Voerst
en Keppel de Bisschoppelijke onderzaten steeds op alle wijzen teisterde en plun-
derde, dboh bij eenen togt tegen de stad Zwolle, waarvan hij eene voorstad in
brand stak, gevangen genomen.werd, en zijn Huis Voerst daarop in eene immer
gedenkwaardige belegering eindelijk ingenomen en ten gronde toe vernield
werd. Dit kasteel was het sterkste, dat immer in Overijssel scbijnt bestaan te
hebben. De ontzettend groote met ijzer beslagene deuren van hetzelve werden
in 1362 door die van Kämpen naar hunne stad als zegeteekenen medegevoerd,
en berusten alsnog in het oude gedeelte van het stadhuis aldaar.
Omtrent dezen zelfden tijd onderwierp Herman, Graaf van Kuinre, zieh mede
aan den Bisschop, en beloofde hem eenen jaarlijkschen cijns in boter te zullen
betalen.
In 1363 verzoenden zieh de twee zonen van den overleden Zweder van Voerst
met den Bisschop. Het aanmerkelijkste punt in den zoenbrief betrof het verdeelen
van een vrij groot stuk moerassigen grond, tusschen de steden Kampen en Zwolle
gelegen, en de Mastebroeker marke genaamd. Hier werden 33 hoeven lands,
te zamen ömtrent 7000 morgen uitmakende, met eenen dijk omgeven, en ge-
deejtelijk aan de Heeren van Voerst, gedeeltelijk aan den Bisschop toegewezen,
welke laatste zijn aandeel met de helft der tienden aan St. Maarten (de hoofd-
kerk te Utrecht) , de andere helft der tienden aan het kapittel van St. Lebuinus
te Deventer opdroeg.
De zaak kreeg echter eerst haar volle beslag in 1365, terwijl Jan van Arkel,
reeds een jaar vroeger was verplaatst naar den Bisschoppelijken zetel van Luik.
Vele en velerlei zijn de munten, door dezen Bisschop, ook in Overijssel, te
Deventer, Vollenhove en Zwolle geslagen. Het zal echter misschien wel nimmer
uit te maken zijn, welke Bisschoppelijke munten uit deze dagen, die den
naam van Johannes dragen en het Arkelsche geslachtswapen niet voeren, aan
hem, welke daarentegen aan Jan van Diest moeten toegekend worden. Gelijk
men weet, volgden zij elkander dadelijk op, zoodat er door eenig verloop in
den tijd geen aanmerkelijk verschil in type kon ontstaan. Wij zullen later
hierop terugkomen in de Afdeeling: Munten der Bisschoppen, enz. van Utrecht,
wanneer wij ook een- drietal munten hopen mede te deeien, dat aan v a n m i e b i s
onbekend was gebleven.
De opvolger van Jan van Arkel op den Bisschoppelijken zetel was Jan van
Vemenbürg, tot dus verre Bisschop van Munster. Gelijk alzoo de Luiksche zetel
waardiger gerekend werd dan de Utrechtsche, was deze weder in hooger aanzien
dan de Munstersche. Zijne regering duurde van 1364 tot 1371. Hij had het ge-
noegen, dat onder zijn bestuur door Keizer Karel IV gevolg werd gegeven aan de
bede van zijnen voorganger, dat namelijk de Utrechtsche Bisschop het regt mögt
hebben van het slaan van gouden en zilveren munt, wanneer en waar ook in zijn
Bisdom als hij zoude verlangen, ook zonder verzoek of n toestemming der Prela-
ten en der Cleresijen van de kerken der stad Utrecht, Vasallen of ieinand anders.»
Wij zullen zien, dat de eerstvolgende Bisschoppen van het verleende regt tot
het slaan van' gouden munt, immers voor zoo verre ons gebleken is, nog geen
gebruik gemaakt hebben, terwijl de uitoefening van den zilveren muntslag reeds
sedert lang in verschillende plaatsen, vooral van het Oversticht, had plaats ge-
had, welke uitoefening dan nu ten jare 1364 eerst door eene Keizerlijke ver-
gunning een wettig aanzien kreeg. Paus Gregorius XI bevestigde later de
wereldlijke vergunning door zijne Pauselijke goedkeuring. Beide stükken körnen,
onder anderen, voor in d u m b a b s Jnalecta,. T. I I , pag. 300—304.
Jan van Vernenburg maakte den aanvang zijner regering vermaard door de
uitvaardiging van eenen landbrief van Twenthe, beheizende eene erkenning van
de voornaamste bijzondere regten en gewoonten van dat deel van Overijssel, vol-
gens b a c e e (Overijss. Gedenkst. , D. I I I , bl. xi) ongetwijfeld uit het geheugen,
oude oordeelen of andere aanteekeningen en brieven opgemaakt. In het midden
der zestiende eeuw gaf m e l c h i o e w i n h o f e eenige uittreksels uit de regtsverorde-
nmgen van.de verschillende .Bisschoppen en die van Karel Y , met bijgevoegde
opheldenngen, in het licht, onder den titel van: Landtrecht van Auerissel, tho
samen gebracht unde uthgelecht dör m. w i n h o f f (te Deventer uitgegeven in 1559).
Omtrent dezen zelfden tijd nam de Bisschop wraak op die van Veelen en
Broekhuizen, twee aanzienlijke Westfaalsche Huizen, die eenen inval gedaan
en verscheidene Overijsselsche dorpen geplunderd hadden, door op zijne beurt
9