DE MENTEN DER GRAVEN OF HEEREN VAN KllINRE.
Onze leeftijd heeft dit voor boven voorgaande eeuwen, dat veel belangnjks,
wat vroeger met onversphilligbeid werd aangezien, thans met grooten ijver en
naauwgezetheid wordt nagespoord.
Tot op onze dagen vergenoegde men zieh, om slechts een enkel voorbeeld
bij te brengen, in de besehrijving onzer Vaderlandsche Gesehiedenis (zoowel
der deelen Holland en Utrecht, als van Friesland en Overijssel) met de vermel-
ding van zekeren Hendrik de Kraan, Graaf. van Kuinre, en van eenen Herman
van Kuinre, die in 1407 het Graafschap Kuinre aan Bisschop ;Fraderik van
Blankenheim afstond. Niemand schijnt het in de gedachten gekomen te zijn
(trouwens de hulpmiddelen daartoe waren niet zeer gemakkelijk te..bekomen)
om eens onderzoek te doen naax de opvolging der JCuinresche Graven of Heeren
, tusschen bovengenoemden Hendrik de Kraan, den eersten, die in de Va-
derlandsche Gesehiedenis voorkomt, en den mede zoo even vermelden laatsten
Graaf of Heer Herman van Kuinre. '
Wel las men ook bij beka van het mmtregt, dat de Kuinresche Heeren be-
zeten hadden; bij brtjmanus , 'dat zij gmiden en zilveren geld hadden geslagen,
maar om dat geld op te zoeken, dat, gelijk onze leeftijd aanwees, toch wel te
vinden was, daaraan schijnt niemand gedacht te hebben. Wij willen, ten einde
geleidelijk voort te gaan, eerst over de plaats en het Graafschap Kuinre .het een
en ander in het midden brengen, daarna over .de Heeren of Graven van die
plaats en dat landje handelen, om ten derde over hun muntregt, de eerste ont-
dekking hunner munten (nadat reeds de Heeren l e l ew e l en g b o t e enkele
uitgegeven, doch, ze verkeerd lezende, niet herkend hadden) en den tegenwoor-
digen toestand der Kuinresche NumistnatieJc het een en ander mede te deelen.
1»E PLAATS KW HKT GRAAFSCHAP KUINRE.
De gesehiedenis van de opkomst der plaats, alsmede van het dusgenaamde
Graafschap J&iinre, ligt, even als die van zoo vele andere oorden, in diepe
duisternis. In het Handboek der middel-Nederländsclte Geographie, naar de
bronnen bdwerM door Mr. l . i -h . c . va n d en b e r g h , Leiden 1852, komt de
plaats voor, als het eerst vermeld op het jaar 1118 bij l in d e b o r n , Historia
Bpiscopatm Daventnenm, hetgeen bewijst, dat zij in geen Charter uit het Fränkische
tijdvak vermeld wordt. Zij is, volgens de opgave bij v a n d e n b e r g h
op bl. 246—248, toch onder de oudste plaatsen van Overijssel te rangsehik-
ken; zijnde veel ouder dan Kämpen, dat eerst in 1225, doch'niet zoo oud als
Zwolle, dat .reeds in i04O voorkomt. De kapel of kerk van Kuinre behoorde
in 1132, volgens sc h w a r t z e n b e r g , Charterboek I , 72, met die van Osterse,
Ruthne, Sillehem, Marenesse, Urk, Linelwerth en andere onder de kerk van
St. Odulphus te Staveren. De laatste heette ecclesia, de eerste heetten capellae.
In de gouw Agridiocensis of TJmhalaha werd dan, waarschijnlijk eerst tegen
het einde der elfde eeuw, een slot of kasteel gebouwd, ten noorden van Ful-
mh° (VoUenhove), dat reeds in 943 vermeld wordt. Men begon zieh rondom
dat kasteel te vestigen; deszelfs Heer , die misschien wel een groote zeeroover
was, breidde zijn gebied langzamerhand over het omliggende land uit, en zoo
ontstond het later genaamde Graafschap Kuinre. Wie .den titel van Graafschap
aan dat landje gegeven hebbe, is onzeker. Men meent, dat het voor den wa-
tervloed van 1170 eene aanmerkelijke uitgestrektheid gehad heeft, terwijl som-
migen het buiten twijfel stellen, dat de tegenwoordige eilanden Urk en Schokland
(waarop Ens en Emmeloord, het voormalige Emmelwaard) en andere plaatsen,