het geheele Fränkische Rijk in bezit genomen had, was hij aanstonds bedacht
op gepaste middelen, om de door de Saksers overheerde landschappen, waar-
onder Overijssel behoorde (1 ), weder aan zijn gebied te hechten. Te dien efnde
verzamelde h ij, in het zesde jaar zijner regering, eene geduchte legermagt, trok
met dezelve over den Rijn, en viel de Saksers op het lijf. Deze boden hem
ondertussehen eenen geweldigen tegenstand, en bragten zijne legerbenden, onder
aanvoering van hunne Hertogen, soms zware verliezen toe. — Karel was hun
echter op den duur te magtig, en na eenen zeer langdurigen oorlog vemederde
hij de Saksers zoodanig, dat Wittekind zieh bepaald aan hem onderwerpen, e n ,
met al de Saksers, het Christendom aannemen moest. Karel verdeelde een ge-
deelte van hun land kerkelijk tussehen de Bisdommen Utrecht en Munster, daar,
gelijk wij zoo even zeiden, de Saksers met geweld tot het Christendom gedwon-
gen werden. Zien wij zulks eenigzins van naderbij.
Karel de Groote had bij elken veldtogt zendelingen bij zieh, die onderwezen,
doopten en kerken stichtten, welke kerken dikwijls, zoodra de Koning zieh naar
elders begeven h ad , weder vemield werden. Deze zendelingen hadden reliquiën
van dusgenaamde Heiligen in voorraad, om ze te gebruiken, waar het noodig
scheen. De Koning deed zijneh eersten veldtogt in het jaar 7 7 2 ,: en juist omirent
dezen tijd zien wij den Utrechtschen Kerkvoogd, wiens geestelijk gebied
zieh toen, voorbij Dorstad, reeds tot aan den IJssel uitstrekte, eene welgelukte
poging doen, om over deze rivier te komen. Lebuinus, zijn zendeling, predikte
en doopte eerst te Huil/pa (Wilp), aan deze zijde van den IJsse l, en daarna te
Deventer, dat eene plaats (focué) en eene haven (jgortns) genoemd wordt (2). Hem
werd Marcelmus of Marcellinus medegegeven, van wien gezegd wordt, dat hij
reeds in die streek werkzaam geweest was, en dus den aard der inwoners kende.
(1) In het midden der achtete eenw hadden de Saksers, onder aanvoering van Witte-
kind, niettegenstaande de magt van Pepijn, onder anderen zieh ook van Overijssel meester
gemaakt en aldaar de Saksisehe wetten ingevoerd. Na verloop van eenige jaren schikten
zieh de oorspronkelijke inwoners in hnn lot en vereenigden zieh met hnnne overwinnaars*
Zoo werd het geheele Overijsselsche gewest Saksisch en in het toen bestaande Duitsche
verbond ingelijfd.
(2) Alfridus (derde Bisschop van Munster) in vita Imdgeri bij p e rtz , D. H , § 13,
alsmede Hucbaldus in vita lebumi bij pebtz, D. I I , p. 360—864.
Aan dezen zal Oldenzaal het eerst de kennis van het Christendom te danken
hebben gehad, gelijk sommigen althans meenen. Lebuinus drong tot Marklo
door, alwaar de Saksers hunne volksvergaderingen hadden. M o l h u y s e n houdt
het (1) te regt er voor, dat hier niet te denken is aan een Marklo aan den
Wezer, vooral daar Lebuinus gezegd wordt te Marklo reeds bekenden gehad te
hebben, die hem genegen waren. — Ziet daar dus een gedeelte van het tegen-
woordige Overijssel onder het geestelijk gebied van Utrecht gekomen. Wij zullen
later zien, dat Goor een leen was der Utrechtsche kerk, en hoe d it, door
de gift van zekeren Ridder Adolf (2 ), onder het wereldlijk gebied van den
Utrechtschen Kerkvoogd is gekomen. De eerste Graaf van Goor, dien wij in
de Geschiedenis ontmoeten, hield zijn land van den Bisschop in leen, en was
waarschijnlijk alleen Slotgraaf.
Iluilpa, Daventre en Marklo zijn de eerste plaatsen, die in de Geschiedenis
van Overijssel, en wel in de achtste eeuw, voorkomen. Voor dien tijd vermelden
de Geschiedboeken geene vestiging in dat Gewest (3).
- Doch hervatten. wij den draad van ons verhaal.
Ludgerus, een Fries van geboorte, te Utrecht op de destijds beroemde sehool
opgevoed, later een leerling van den vermaarden Alcuinus in Engeland , werd
eerst gebruikt om de door de Saksers vermeide kerk van Deventer, de stichting
van Lebuinus, in of omtrent het jaar 7 7 6 , te herstellen; vervolgens om in het
tcgenwoordige Friesland, ten oosten van de Lauwers, de zaak van het Christendom
te bevorderen; eindelijk om de westelijke. Saksers of Westfalingers tot
hetzelve te bekeeren. Het laatste had plaats gedurende den dertigjarigen oorlog
van Karel tegen dit volk. Op zijn vroegst gerekend begon Ludgerus ten jare
789 hier zijnen arbeid, werkte eenige jaren slechts als Priester, maar kreeg tern
(1) Overijsselsche Almanak, 1838, bl. 47, dien wij hier op den voet volgen.
(2) Zie a c k e r s t r a t i n g h , Aloude Staat, enz., I I “ Deels I I e Stuk, bl. 227 noot.
(8) Overijssel moge ten tijde der Romeinen eene plaats Navalia bezeten hebben, zulks
is echter hoogst onzeker; zie het door m o l h u y s e n t. a. p. bl. 8 0 in de noot aangevoerde.
Over dusgenaamd muurwerk in de Zuiderzee, in de nabuurschap van Kämpen, door de
visschers 'Navel of Nabel genoemd, zie men de aanteekening op bl. 249, in het artikel
Kämpen in het Aardrijkshundiij Woordenloeh ten name van a . j . v a n d e e a a ; maar het
schijnt, dat de natuur in de nabijheid der Vollenhoofsche kust vele keisteenen vormt.