houders handen (1). Hertog Karel, dus in de engte gebragt, begon naar den
vrede te haken, en dewijl men van ’s Keizers zijde daar ook niet afkeerig van
was, werd die in den aanvang van October getroffen. Bij de voorwaarden werd
beraamd, op welken voet de Zwolscbe ballingen wederom binnen de stad zou-
den worden toegelaten, en vastgesteld, dat die stad weder in bet bezit van bet
Katerveer zoude komen. De brug over den IJssel te Deventer, geduxende de
onlusten door den Hertog vernield, zoude, zoo lang bij leefde, om welke reden
weten wij niet, niet bersteld mögen worden. Eindelijk, want bet overige heeft
geene betrekking tot Overijssel, zouden Groningen en de Ommelanden, bene-
vens Koeverden en Drentbe aan Hertog Karel en zijne nakomelingen verblijven,
en bij gebrek van deze aan den Keizer vervallen.
Het verdient opmerking, dat dit verdrag niet alleen buiten medewerking der
Staten gesloten werd, maar tevens met zoo veel geheimhouding tot stand kwam,
dat geene der steden een afschrift van hetzelve konde bekomen. Ook meende
men in Overijssel reden te hebben om zicb te beklagen, dat de Keizer, schoon
beloofd hebbende geheel Overijssel te zullen vereenigen, echter Groningen en
Drenthe in des Hertogen magt had gelaten. Dan deze klagten verwierven naau-
welijks gehoor; en welk gehoor, zegt de Schrijver van den Tegenwoordigen
Staat (2), zou men hier van eenen Vorst hebben kunnen verwachten, wiens
Stadhouder even te voren den Staten van Holland, hun van het gemaakte bestand
met Frankrijk en Engeland kennis gevende, wel had durven toevoegen,
dat de Keizer hun, door deze bekendmaking, grooter eer aandeed dan hij hun
schuldig was, alzoo het hem vrijstond vrede en bestand te maken buiten kennis
en toestemming der anderzaten (3).
vZiet daar,v zegt een geacht Schrijver, //een bewijs, dat de Overijsselaars
vdoor het afwerpen van het eerste juk zieh een tweede, niet minder knel-
//lend, hebben op den hals gehaald.// Onder dit alles juichte nu Karel van
Egmond, daar hij eenen vrede gesloten had, zoo streelende voor zijnen hoog-
(1) Zie v a n h a t tu m , KEViüs en d o h b a k , .uuigeh;talil bij den Schrijver van den Te-
genwoordigen S to a t, bl. 188.
(2) Bladz. 189.
(3) W a s b n a a r , Vaderlamisehe Historie, X V I B . § 28.
moed en heerschzucht, als in zekeren zin vernederende voor Overijssel, welks
inwoners hij niets dan kwaad gunde, omdat zij zieh niet aan hem hadden willen
onderwerpen, die een tegen-Rijk tegen dat van Karel V zocht te stichten.
Karels voorspoed was intusschen van körten duur; hij werd van tijd tot tijd
bijna van alle zijne steden en onderdanen verlaten; het aantal zijner vrienden
en aanhangers verminderde bij den dag, en dat zijner vijanden werd bij dui-
zenden vermeerderd. Dit trof hem zoo geweldig, dat hij in eene zware ziekte
verviel, en den 29 Junij 1538 dit aardsche leven verlief, tot blijdschap van
velen, zoo in zijn eigen als in andere gewesten. Vijf jaren na den dood van
Karel geraakte Keizer Karel V in het gerust bezit van Gelderland, en daardoor
van al de Nederlanden, die aan .zijnen Rijksschepter onderworpen werden; im-
mers in 1515 was hij reeds Graaf van Holland geworden, en in 1525 had hij
Friesland verkregen; in 1528 werd hij. Heer van Utrecht en Overijssel; in 1538
van Groningen en Drenthe ; in 1543 •eindelijk werd hij Hertog van Gelderland.
Wij hebben boven reeds met een enkel woord opgemerkt, dat Karel weinig
gezind was om zijne, aan de Nederlanders bezworene, beloften gestand te doen,
en hen bij hunne oude regten en vrijheden te handhaven. J a , het tegendeel
bleek wel spoedig; eerst werden de regten der Staten, der steden en des volks
meer bedektelijk, en naderhand in het openbaar, verkracht en als met voeten ge-
treden. Het was n ie ten d e r oogmerk, dat de Landvoogdes Margaretha, bij hare
huldiging m den jare 1507, de bevestiging van ’s lands regten, benevens de
voorregten der steden en burgers, grootendeels verschoof, onder voorwendsel
van dezelve eerst nader te zullen onderzoeken, en dan met volkomene kennis
van zaken te beeedigen; iets, wat echter nimmer geschied is.
Ook beklaagde men zieh reeds in 1529 , dat men de burgers aan de stedelijke
regtbanken onttrok , en dat de Soldaten zieh onderzoekingen aanmatigden naar
verdachte goederen; iets, waartoe zij geen regt hadden. Ja zelfs werden er
door den Spaanschen Raad te Mecheleh vonnissen geveld over personen en zaken
welke in Overijssel hadden moeten beslist worden. Dikwerf werden iemands
goederen verbeurd verklaard, hoewel een burger, volgens het regt van vele steden,
met meer dan eene bepaalde som kon verbeuren. In 1543 beweerde
de Spaanschgezinde partij openhjk, dat de Landvoogdes geene toestemming