graaf Egbert, wegens gepleegd hoog verraad, ontnomen en aan de Utrechtsche
kerk afgestaan. Het kan dus n ie t geweest zijn het noordelijke gedeelte van
Hamaland, want dit was der kerk reeds in 1046 afgestaan, en wij vrnden ner-
gens eenig blijk, dat zij later in dat bezit gestoord is geworden; het kan even
min het Zutphensche gedeelte geweest zijn, want dit stond toen onder andere
Graven- er schiet dus niets anders over dan daaronder Salland te verstaan,
dat als door den Ussel bespoeld, gevoegelijk den naam van Islegomoe dragen
kon’ ( l). B o n d a m heeft wel beweerd, dat dit insgelijks reeds aan den Bis-
sohop behoorde, maar dit gevoelen is , volgens v a n d e n b e r g h , door r a c e r
voldoende wederlegd. ^
»Bovendien,// zegt h ij, // wanneer men nagaat, dat dit gedeelte van Ovenjs-
„ sei het eenige was dat den Bisschop nog ontbrak om Heer , van het geheele
„Gewest te zijn, en dat hij uit de aangeslagene goederen en regten van Egber-
„tus weinige jaren te voren ook Ooster- en Westergo van den Keizer verkregen
„ had, dan is het natuurlijk, dat hij ook het bezit van dit Graafschap trachtte
„ te erlangen, ten einde zieh te arronderen, gelijk dan ook sedert dien tij ge-
„ heel Salland aan het Sticht onderworpen is gebleven. Wij meenen dus door
„ Islegouwe niet anders dan Salland te mögen verstaan (2).«
Van Hamaland, eene der aanzienlijkste gouwen van Nederland, ook bmten-
lands zeer bekend en daaxdoor meermalen met naburige gouwen verward, komt
voor het tegenwoordige Overijssel alleen deszelfs hoofdplaats Tauenten ol Deoenter
in aanmerking, want al het overige der toenmalige gouw behoort tot het tegen- .
woordise Gelderland. De vermelding van Deventer bepaalt er ons toe, dat wij
non verzuimden over de Noormannen met betrekking tot Overijssel te spreken.
Weinig is h e t, wat wij van de invallen dezer woeste volken in gemeld Gewest
(U Men zie hieiovei ook het thans missehien door weinigen gebezigde werk van Mr.
W r v an haTtüm getiteld: Gesekiedenissen der stad ZvoUe. D. 1 , bl 105; maar vooral
' Dr. ACKER s t r a t in g h ’s Ahnde Staat en Geschiedenis des faderlands, II" Deels u ,
meenen dat de Heer v a n d e n b e r g h missehien hier ter plaatse kenms had moeten
J f e l l n “ dienstelijken arbeid des Heeren m o e h u y S e n . Zie * * * * * Alnnunak
v00r Ondheid en Leüeren, 1838, bl. -64 en vervolgens.
( S3 )
weten. Deventer komt daarbij voornamelijk in aanmerking. Daar vooral sehijnt
te rooven en te plünderen geweest te zijn. Zulks neemt echter niet weg-, dat
niet vele andere plaatsen, zoo längs den IJssel als längs de Regge, de Vecht en
het Zwarte Water, mede herhaalde malen leeggeplunderd en daarna verwoest
kunnen zijn geworden (1). Zoo menige naam toch komt er voor bij oude Schrij-
vers, waarvan thans geen spoor meer etymologisch onder de hedendaagsche
plaatsnamen te vinden is , en zóó veel veranderden in den loop der eeuwen de
namen der plaatsen toch niet. Zoo vindt men in Tuvanti of Twenthe -, ten jare
797, vermeld Huleñ en Hrenheri (Renheri); in 799 Manheri; in 1028 Ulft
[alleen in Gelderland kent men thans eene plaats van dien naam].
In Salon vond men Whenghelo, Agastaldaburg, villa Ocanni en Spana; maar,
gelijk wij zeidèn, de aanvallen zullen missehien voornamelijk Deventer gegolden
hebben, welke plaats in 882 door den Deenschen Koning Godfried eerst werd
uitgeplunderd, waarna de ingezetenen vermoord werden en de stad in brand
gestoken. Zij sehijnt echter later tegen de aanvallen der Noormannen goed be-
vestigd te zijn geworden, daar zij in 914 eene schuilplaats aanbood en tot zeker
verblijf verstrekte voor den Utrechtschen Bisschop Radboud, die wegens de ver-
woestingen, door de Deenen in Utrecht aangerigt, die stad verlaten had.
Radbouds opvolger Balderik, Graaf van Goor en Twenthe, had ook eerst
zijnen zetel te Deventer, doch verlegde dien later naar Utrecht, waar hij thans,
nadat hij den woesten hoop der Noormannen had doen vertrekken, vreedzamer
kon verblijven.
In het midden dezer tiende eeuw, bij meer herstelde ru s t, welke deze landen,
en daaronder Overijssel, gedurende eene reeks van jaren van toen af zullen
genoten hebben, schijnen de Utrechtsche Kerkvoogden gelegenheid te hebben
(1) Daar in 885 Westphalen door de Noormannen werd afgeloopen en geplunderd, en
alzoo ook het geheele oostelijke deel van Overijssel in *s vijands handen was, zal ook 01-
denzaal door de woeste horden niet verschoond geworden zijn. Zie de Schrijvers, aange-
haald door j. w e e l i n g , in den Overijsselschen Almanak voor 1846, bl. 244. I n de Annales
Bertmiami-, p. 4 4 8 , lezen wij, dat reeds in 854 eentroep Deenen het oostelijke gedeelte
van Eriesland, dat aan Saksen grensde, geplunderd en verwoest had. Zie b o l h u i s , de Noor-
mmnen in Nederla/nd, bl. 104. Daar zal Overijssel ook wel onder begrepen geweest zijn,