Amersfoorl gevangen werd ge— , en niet dan nadat Maximilian in 1483
Utrecht ingenomen had, in z^nen zetel hersteld werd (1).a
Ten einde elkanders landen tegen de in deze eeuw zoo algemeene geweldda-
digheden te behoeden, en den landzaten in hunne onderlmgeregtsvordenngen
goed regt te doen geworden, sloot de Bissehop, benevens Ridderschap en Stet
e . ten jare 1484 een tienjarig verdrag van vrede en- ^
Bisdom Munster. De belangrijkste punten waren, dat men »myt
„veeden, naeme, rove, brande, off andere avergreppen,, met zoude beschallgen;
dat de wederzijdsche klagten en eischen v o o r d e gewonejlegters rf door
daartoe verkozene Raden, in der minne zouden worden afgedaan; e g g -
„enen van welke men op deze wijze voldoemng erlangen kern., met geen her
meliik’ regt vervolgd zouden mögen worden (2). , Maar het kwaad was te diep
i S J l m zoo dadehjk nitgeroeid te kunnen worden, en veroorzaakte vrer
L e n later wederom een verbond met de Gelderschen, volgens welk men
sehrijvers van brandbrieven en andere boosdoeners wederkeeng op elkanders
grondgebied zoude mögen vervolgen en grijpen. Het büjkt uit e een
r dat men in deze dagen al meer en meer het gebrekkrge der^ Jaatsgesteld-
heid en wetgeving gevoelde en poogde te verbeteren. Z u lk s b ^ t v e r f e r
de verbetering der Dijkregten, welke de Bisschop, benevens de Rrdderschap van
Salland en de drie hoofdsteden, kort na de sluiting van het verdrag met de
Mnnsterschen , beraamde. In 1494 werd eene veel aanzmnlijker vermeerdermg
“ zelfde regten ingevoerd; en zeer juist zegt de Schnjver van den Tegen-
woordigen Staat (3), dat het opmerkehjk is,.d a t zulks toen met.a
van de boven genoemde, maar ook op dien: van „dm kleme steden mrt den
^ W ^ e n k t t r t o r de afbeelding en beschrijving der stukken zelve aantooi
n Ille sstfnki , bbl.f 1m07 —I l^d5L , aiislmdea ee. -^D jw Sy _ * , , voor QescUedenis,
14 8 1 - 14 8 3 , dodr v a n a s c h v a n wrm (den vader), in het Kjtechnft voor
"■ r (3) Op bl. 148.
nen, dat de stad Deventer als Stedelijk, geenszins Sissckoppelijk, geld reeds
omirent de eerste helft der vijftiende eeuw kleine dusgenaamde zilveren muntjes
(gelijk het zilveren geld over het algemeen in dien tijd van: zeer laag gehalte
was) heeft laten vervaardigen, en dat de eerste tot dus verre bekende stedelijke
Deventersche munt met een jaartal, dat van 1466 draagt; maar geele of gouden
munt (de waardigste en aan welker muntings-usurpatie men zieh nimmer in de
middeleeuwen durfde wagen) sloeg zij eerst na de Keizerlijke, daartoe ten jare 1486
bekomene , vergunning. Wat Kämpen betreft, deze stad kan missohien op zulk
eene oude'muntuitoefening als Deventer niet bogén, maar hare muntjes dagteeke-
nen echter waarschijnlijk voor die van Zwolle,-en dus van vöor 1488, toen laatst-
gemelde stad, op häre züstersteden naijverig, en daarom den Duitschen Keizei
op dit punt geenë rüst laíénde , ook verlof bekwam om gouden en zilveren munt
te mögen laten slaan. Wij züllen de bijzonderheden omtrent het een en ander
later mededeelen, en voègen hier alleen nog bij, dat het oudste muntverbond
tusschen de drie Steden mede van 1488 dagteekent, toen men, in- het belang
eener Jooor âie tÿden goede munt, vóór Devëntêr, Kämpen en Zwolle geméèn-
schappelijke munt sloeg, bestaande in heele en halve dusgenaamde Stiehtseke
stuivere-, d. i. stuivers geslagen ôp den voet van die, welke de Bisschop te
Utreeht Met vervaardigen.
Hervatten wij den draad van het geschiedverhaal.
Inmiddels had men weder oVervloêdigé stoffe om over den moedwil en de
roofzucht-van -vele Geldersche Edelen te klagen.- Ruim eeüë eeuw geleden hadden
de Kampenaars, door de andere Overijsselaars ondersteund, het slot Put-
testein veroverd en tot den grond gesiecht. Volgens sommiger verhaal zoude
omtrent dezen tijd dit-zelfde nog eens gebeurd zijn, en daaraan de vijandschap
der Heeren Van Putten tegen de Kampenaars moeten toegeschreven worden (1) ;
doch de Geldersche Geschiedschrijver pontanus (2) , hiervan zwijgende, ver-
meldt andere redenen, waarom deze Heeren, met meer anderen verbonden, het
zoo zeer op die stad geladen hadden. Hunne magt was aanvankeKjk niet groot
(1) Zie de Sehrijvers, die dit willen, aangehaald in den Tegenwoordigen Stoat, bL 149.
(2) Hist. Gelr. Lib. X , p. 581, In de Gedenkwaardigheden \ an n ijh o ff wordt van
de zaak geene melding gemaakt.
13*