ring in handen gegeven; doch de Bisschop had het zieh sedert door den Stad-
houder van Grave laten ontwringen. Zulks verbitterde den Gelderschen Hertos
(1) gelijk niet minder het gehoorzamen der Overijsselaars aan sKeizers
verbod omtrent den koophandel, waarom hij ook verklaarde, dat hij zoo lang
| hierann gehoorzaamden, niet zoude dulden, dat aan zijne vxjanden door hen
eenige toevoer werd aangebragt. De invloed.van het Oostennjksche Hrns op he
Sticht was echter in die mate geklommen, dat thans weinig anderste doen
dan acht te geven op deszelfs wenken (3). ’sKeizers bevel was thans genoeg
om den Bisschop van Utrecht, wiens voorzaten zoo dikwerf op gehjken voet met
de Graven van Holland gedongen hadden, in Filips leger tegen de Geldersche
te doen dienen. Een ander bevel was voldoende om de drie Over,sselsche staden
te doen besluiten, de aflaatpenningen, die op bevel van Paus Alexander
verzameld, doch wegens deszelfs intusschen voorgevallen oyerhjden piet . naar
Rome overgemaakt waren (8), aan gemagtigden van Maximdiaan mt te reiken
hoezeer ook de Bisschop beweerde, dat niemand dan h , daarover te beschikken
had (4) Wij vinden körten tijd daama weder van eenen in Overijssel gepre-
dikten aflaat melding gemaakt, en berigt, dat het geld, daarvan gekomen, naar
Iaifland verzonden is geworden.
Terwijl de Bisschop in den. Gelderschen oorlog gewikkeld was, werd hij
zoowel als de Staten van Utrecht en Overijssel, herhaaldehjk om onderstan
aangezocht door de stad Groningen, die geen kans meer zag ™
middelen tegen de overheersching des Hertogen van Saksen te vn waren. Zulks
saf aanleiding tot onderscheidene vergaderingen en onderhandelingen ook in
Overijssel, waar men gaarne zoude gezien hebben, dat Groningen aan het Sticht
(11 Zie de nlaatsen bij p o n t a n u s , v a n h a t t u w en » b v i u s , nangohaald in den Tegen«.
Stal t a n Men vorgolijko over het een en endet Mr. u e h . o . v a n d e n b b b s h , in
äe Marguerite M e i e , eengeheeld | | a b e n d . Algerneene
dee Voder lande, II» Deels III» Sink, bl. 818.
gen Staat t ,
(4) Zie de plaetsen van bbviob en van hawbm t. a. p.
gehecht gebleven ware. De redenen daarvoor springen ieder, die de geschie-
denis dier tijden eenigzins van nabij kent, dadelijk in de oogen. Doch de vrees
voor den Keizer belette, dat men iets met der daad durfde' ondememen. In
eene bijeenkomst, op het laatst van Julij 1505 te Deventer gehouden, drongen
de Groningsche afgevaardigden wel hunne zaak zoo sterk aan, dat men hun
eindelijk hulp toezeide, maar het bleef bij beloften, en körten tijd daama ge-
bood Maximiliaan den Bisächop ten strengste, dat h ij, op verbeurte van alle
zijne heerschapsregten (regalien) zieh met het wereldlijk gebied van Groningen
niet zoude bemoeijen (1). De stad; dus aan zieh zelve overgelaten en eenen
weerzin hebbende in den Sakser, besloot zieh aan Edzard, Graaf van Oostfries-
land, te onderwerpen, zoodat zijn wapenschild dan ook nevens het stedelijke op
de munt geplaatst werd, gelijk wij in onze Afdeeling: Mmten van Friesland,
Groningen en Drenthe hopen te zullen doen zien. Zulks had plaats in 1506.
De Overijsselsche kooplieden kregen in het volgende jaar wederom meerdere
ruimte voor hunnen handel, nadat het Keizerlijk verbod daaromtrent was inge-
trokken; nogtans beklaagden zij zieh sedert over de kwellingen, die zij te Hat-
tem te lijden hadden, waar hunne schepen moesten onderzocht worden. Zij
namen eindelijk, deze hatelijke ophouding- en kwelling niet langer kunnende
verduren, het besluit, om, zoo lang hierin niet voorzien werd, geene schepen
van Kämpen meer opwaarts te laten zeilen' (3). D umbau, vermeldt, dat in deze
dagen Overijsselsche schepen tot in Spanje handel dreven (8). Ook bekwamen
de ingezetenen van Koning Karel (Karel V) en den Keizer (Maximiliaan) uit-
drukkelijk, voor den tijd van een jaar, verlof, om in al derzelver landen handel
te drijven, zonder aansprakelijk te zijn voor de schulden, die hunne steden in
den Gelderschen oorlog hadden gemaakt. Deze oorlog nu was in 1508 begonnen
met de onverhoedsche 'overrompeling van het slot van Kuinre door
Karel van Egmond, en wel met de fraaije belofte, dat hij het alleen zoo lang
(1) C/vroti. van s. b en in q a , aangehnald bij den Sohr,vor van den Tegenvi. Staat, bl.
157, en abend t. a. p., bl. 815.
(2) Zie ook abend t. a. p., bl. 815.
(8) Anal. II, p, 450.
14*