ende Gronyngen onse Segelen samentlieken ende wijtlicken an dessen brieff doen hanghen,
Gegeuen Int Jaer onss Heren - duysent nier hondert Acht ende tachtentich In protesto
Simonis et Jude Apostolorum sanctorum.
(De 2egelen van Deventer en Zwolle beschadigd; die van Campen
en Groningen gaaf.)
Boven hebben wij reeds (bl. 178—187) de muntzetting medegedeeld, die een
gevolg was van deze overeenkomst ; beschouwen wij thans de munten zelve, in
de Ordonnantie vermeld, voor zoo verre bet ons is mögen gelukken die op
te sporen.
Onder N" 1, 2 en 8 onzer afzonderlijke afdeeling op PI. IX , boven welke
wij lieten plaatsen: Munten der drie steden met afzonderlijke stadsnamen, geven
wij den dusgénaamden Stichtschen stuiver der Ordonnantie, en wél onder N“ 1
den te Deventer geslagene ; onder N" 2 dien te Kampen ; onder N" 3 dien te
Zwolle. Zij hebben de omschriften:
SHOES' EOV2? D7TVS'
SHOES' EOV2I C2ÌSEP'
en SHOES' EOV22 JWOD'
Ook tusschen de wapenschilden de letters D , CC en J. In de inspringende
koeken drie bloempjes.
Op de keerzijden de wapens der steden Deventer, Kampen en Zwolle, lig-
gende op een driebandig, aan de einden in versierselen eindigend, kruis.
Het omschrift is:
2SEE I O i DE I SH * GG I CG I 88.
De N" 1 en 2 zijn ons in het oorspronkelijke alleen voorgekomen in de Verzameling
van wijlen den Heer j . j. becker bz. te Amsterdam.
N' 1 weegt 2,5 w. N" 2 weegt 2,6 w.
N° 3 berust in het Koninklijk Kabinet te ’s Gravenhage, alsmede nog in eene
andate Verzameling.
Op PI. X vindt men de halve Stichtsche stuivers onder N° 4 , 5 en 6
afgebeeld.
N° 4 berust, behalve in het Koninklijk Kabinet, dat der Leidsehe Hoogeschool
en in öns eigen, in de Verzamelingen der Heeren k e e b , s e r r ü b e ,
STRICKER en VAN DER NOORDÄA.
N° 5 in de Verzameling van den Heer s t r i c k e r .
N° 6 is ons in het oorspronkelijke tot dus verre niet voorgekomen.
Bn deze zijn de eenige munten uit de Ordonnantie van 1488, die wij hebben
kunnen opsporen.
De stuiver weegt 2,3 w. De halve stuiver weegt 1,78 w.
Volgens de Ordonnantie golden 20 stuivers eenen gouden Rijnschen gulden.
Zij hadden, even als die van 1479, een gehalte van zes penningen; men muntte
er 89 uit een mark Trooisch. Men -ziet bier reeds den bvergang van het Keul-
sche gewigt tot dat van Troyes, op het einde der vijftiende eeuw algemeen in
Nederland in gebruik.
Van de halve stuivers was het gehalte slechts van' vier penningen; 120 werden
er uit een mark. Trooisch gesneden, en er gingen er 40 op een gouden
Rijnschen gulden.
Van de in de Ordonnantie vermelde stukken genaamd //oirtkens stuvers,//
van een fijngehalte van slechts drie penningen, gingen er 184 in een mark.
Zij zijn ons nimmer voorgekomen.
Verder mogt men slaan //placken,// waarvan acht op een Stichtschen stuiver,
en houdende twee penningen of slechts § van hunnen inhoud aan fijn. zilver;
'248 zouden er uit een mark Trooisch vervaardigd worden.
Ook deze zijn door ons nergens aangetroffen.
Verder was het geoorloofd te slaan v halve placken,// waarvan zestien op eenen
Stichtschen stuiver; hun gehalte was nog lager. Zij zouden slechts houden
I f penning fijn zilver; 380 gingen er op een Trooisch mark.
De kleinste muntsoort, eindelijk, tot welker vervaardiging in deze Ordonnantie
verlof werd gegeven, heette -wduythmer;// 32 dezer stukjes golden te
zamen eenen Stichtschen stuiver; het fijngehalte was slechts van 1 penning of
niet meer dan T§|5 ; 540 werden er uit het Troaische mark geslagen.
Ook deze kleine muntsoort der verbondene Muntsteden is ons nimmer voorgekomen.
Omtrent het den Muntmeesters op alle deze stukken toegestane remedie en
36 .