der'Eriwan, en vooral der Saksers, wilde in de eerstvolgende eeuwen niets van
het Christendom weten, omdat Christendom en slavornij .hun. toeschenen het
zelfde te zijn (1 ). '
Later werden de inwoners van Overijssel, gelijk wij zoo even jeeds zerden,
Saksers genaamd; de noordelijke.en noordwestelijke strejsen yan M gewest waren
ongetwijfeld in het bezit en onder de heerscheppij van dat volk (2), Het
juiste begin en einde deZer Saksisehe overheersching is ;w,el niet m alle opzigten
naauwkeuxig te bepalen, -doch het is echter buiten alle bed.epking. dat de Saksers,
ten tijde vari Keizer Karel den Grooten, > een aanpaprkelijk deel van Over-
ijssel veröverd en in bezit genomen hebben. Sommige oudhcidkundigen zijn
van oordeel, dat voornamelijk de Sallanders .gedeeltelijk yan de overgeblevene
Pranken, en gedeeltelijk van hunne oude overwinnaais, de Saksers, afstammen (3).
In 678 verviel de' Engelsche Bisschop. van York, Wilfrid, in pngenade bij
EgMd, den toenmaligen Koning van Northumberland. Hij begaf zich te scheep,
met oogmerk om naar Borne te reizen, doch afgedreven, landde hij aan de kus-
ten van Priesland. De Vorst aldaar, öf Koning, genaamd Adelgild, stond hem
toe de Christelijke leer, gedurende zijn verblijf in Briestend,-aan zijne onder-
danen te verkündigen. Met dit godvruchtig werk was Bissehop Wilfrid meer
(1) Zie i/mors, Kort merzigt van de GeseUedenis der Nederlanden, D. I , JA. 35.
(2) Van h a tttjm , Geschiedenieeen van Zwolle, D. I , bl. 6 5 -6 8 . Dümbab, Kerketyk
en WereldlijTc Deventer, Boek I I , Hoofdstuk I.
(3) «Gehet! Overijssel en het Zutphensche of Hamaland c. a. was Saksisch, met Bran-
«kisch. Hier toch heerschte het Saksisehe legt , zoo als blijkt nit hetgeval , dat Adela,
« de dochter yan den Hamalandschen Graaf Wichman, herhaaldelijk Graaf in Sa/csen ge-
«noemd wordt, en Hamaland zelf eene Saksisehe gouw of Giaafschap. Ook Altfndus, een
„Schriwer der negende. eeuw, noemt nitdrnkkelijk den IJssel als de grensseheiding tus-
«sehen Eianken en Saksen. Hamaland strekte zieh uit tot aan den Bijn bij Elten, le
«hier de grens tusschen Saksen en Erankenland uitmaakte.» V a n d e n b e e g k , Mtddel-
Nederlmdsche Geographie,, bl. 130. S Vdör, althans zeker in de tiende eenw, en ook
later, is Overijssel door Graven of soortgelijke Erankisohe Ambtenaren bestuurd geworden,
die echter ook in dat gewest eerst veel later erfelijk schijnen geweest te zijn. Eenige plaat-
sen in Overijssel (en zoo ook in Gelderland) werden nog in de elfde eenw onder Saksen
gerekend, en het is wel mogelijk, dat die Provincie in de tiende eenw geheel of voor een
deel Saksisch was, of tot den Saksischen ring van het Erankennjk behoorde.
dan zes maanden bezig , en had het genoegen duizende menschen uit het Heidendom
tot het Christengeloof te brengen ; want zijne leer verspreidde zieh uit
het oude Priesland tot in de noordelijke deelen van Overijssel. Tegen den daar-
op volgenden zomer verliet Wilfrid deze landstreek en reisde naar Rome, waar
zijne zaak zegepraalde, en hij naar Engeland terugkeerde en in zijnen Bisschop-
pelijken zetel hersteld werd.
Na Wilfrid’s terugkomst in Engeland verspreidde zieh aldaar zeer spoedig het
gerucht van de heilzame vruchten zijner prediking onder de Priesche heidenen,
waarop de Engelschen weldra het besluit namen om verder eenige Evangeliepre-
dikers naar deze landen af te zenden. Egbert,, een aanzienlijk monnik uit ade-
.lijk geslacht gesproten, benevens Wigbert, een beroemd geestelijke van dien
tijd , waren de verördende zendelingen.
In het begin maakten zij weinig opgang, maar door de tusschenkomst van
Pepijn, Groothofmeester van den Prankisohen Koning, kwamen er in 690 nog
twaalf Engelsche Priesters uit leitend om het Evangelie te verkündigen,, waar-
onder Willebrord en Winfrid zieh beroemd maakten. De laatstgenoemde, meestal
bekend onder den naam van St. Bonifacius, en minder juist genoemd Bisschop van
Utrecht (1 ), yerkondigde het Evangelie in Salland (2); eenige jaren daarna zijn hörn
Lebuinus [in de streken längs deft USselj en Mareellinus, [in Twenthe] daarin
opgevolgd, zoodat deze drie gehoemde mannen, Bonifacius,, Lebuinus,en Marcellinus,
voor de eerste verkondigers der Christelijke leer in Overijssel te houden
zijn. Bonifacius werd in 775 in de nabijheid van Dokkum jammerlijk vermoord.
Lebuinus, over Wien wij later meer uitvoerig zullen handelen, , overleed kalm in
777 te Deventer. Het miteinde van Marcellinus wordt, even min als de verdere
gevolgen zijner prediking, in de Geschiedenis vermeld.
Nadat Karel de Groote, na den dood zijns broeders Karloman, ten jare 769
(1) Zie den Hoogleeraar e o i j a a b d s in zijne Geschiedenis van de mvoering dee Christendoms
in Nederland, I , bl. 349, 250.
(2) Plechelmus (met Wiro en Otgerus uit Schotsche kloosters naar ons vaderland over-
gekomen) vestigde zieh later te Oldenzaal en bouwde daar weder eene kerk, nadat de
vroegere houten door de Saksers verwoest was. Zie i. w e e d i n g in den OverijseeUtchen
Almanak van 1846, bl, 236.
2 *