op zijn verzoek, den Graaf van Isenburg, die e e n i g e aanspraken op Overijssel
wilde doen gelden, den togt derwaarts door zijn gebied weigerde. Spo g
daama bood zieh voor den Gelderschman eene gelegenheid aan, om zijne eigenlijke
bedoelingen düidelijk aan den dag te leggen.
De stad Kämpen namelijk, die steeds in bezit geweest was van eenen tol op
den IJssel haar door Frederik van Blankenheim verkocht, had eemge jaren
? " W « . , d .. di. h « m- « * — “
d i ^ t . h r i 81 . 1 , « d .t hi) g .,,% de » t a j » . * . » J j
het Zwarte Water kwamen (den weg der Zwollenams), zoowel als ^ ^ n lJssel
bevoeren tot betaling van dezen tol verphgt waren. De * * * * * ? £ * .
d H c h langzamerhand voor een groot gedeelte van Kampen naar Zwolle ■
lend had (1 ), moest noodwendig de vaart op het Zwarte Water m «enredag-
g ^ . te meer nog daar men, van dien waterweg gebruik m
k l e t e t » te Kampen konde vermijden. Zulks deed dan groote af-
“ ' Ä J , S i # « h » » . « a h » »1 h * g m "
bij had om den tol ook aan den mond van het Zwarte Water te_ vorderen D
Zwnkrhen kreten de vorderingen der Kampenaars voor eene meuwigheid m t,
“ i T - » » «*» * tolheffing teonderwtepen. V »
* * ,wipn topliik zulks in de middeleeuwen zoo dikwerf wegens
K a r e l l ^ S 1tis te n d e n door een tweetal
leden van den Band van Holland liet vermanen, zieh aan de mtspraa van e
I Z Z en der Staten van het Neder- en Boven-Sticht te onderwerpen en
inmiddels den vrede te bewaren. Zij namen hienn genoegen, en gaven
* its« dat de keoplieäeh, sinds het dieper worden van het Zwarte
t Ä % — d . . . « » ) i . o - * — “ *•
„oederen over Zwol naar en van de Zuiderzee voerden.
(?) Hij was kortlings tot deze waardigheid verheven.
den scheidslieden op eenen landdag te Deventer hunne bezwaren schriftelijk
over. Des Bisschops pogingen tot bevrediging bleven vruchteloos. Eenigen
hebben dit aan zijne hebzucht, anderen aan het wantrouwen der Zwollenaars
tegen hem en den Keizer toegeschreven (1). Hoe dit zij, Kampen was tot
vrede genegen en bood, om dien te bevorderen, onder zekere voorwaarden, de
tolvrijheid den Zwolschen aan; maar deze bleven eischen, dat hunne sehepen
geheel onbezwaard längs het Zwarte Water van en naar de Zuiderzee zouden
varen, tot dat het geschil beslist zoude zijn, gelijk hnn in naam des Bisschops
door de dekens van den Dorn en van St. Pieter te Utrecht beloofd was. Terwijl
hieraan verder geen gevolg gegeven werd, en een misverstand tusschen Filips
en de Staten zelve de uitspraak, op welke Zwol sterk aandrong, slepende hield,
trad de regering dier stad door middel van den Drost van Hattem en den Schont
van Heerde (op de Veluwe) met den Hertog van Gelre in geheime onderhan-
deling. Eerlang werd dan ook eene overeenkomst tot stand gebragt, van welke
de hoofdpunten waren, dat de stad den Hertog, die vermoedelijk, daar zijne
eerzucht nimmer voldaan was, reeds lang hierop had gevlamd, tot hären Be-
schermheer aannam, en uit twee Vorsten, door hem voorgesteld, eenen tot
hären Landsvorst zou kiezen, in de hoop, dat deze vervolgens ook de waardigheid
van Utrechtsch Bisschop zoude kunnen bekomen, hetgeen men met allen
ijver zoude trachten te bewerken. Daarentegen zoude Hertog Karel de Kampenaars,
tegen welke hij persoonlijk nog eene oude veete (zie boven bl. 109)
koesterde, tüchtigen, en hen noodzaken van het in vorderen des tols af te zien.
Dien zelfden dag (8 Julij 1521) ontsloegen de Zwollenaars zieh openlijk van den
eed aan Bisschop Filips gedaan. Den nacht te voren hadden de hoofdbewerkers
dezer omwenteling vergeefs getracht, zieh bij verrassing van Hasselt meester te
maken. Maar twee dagen daama overvielen zij eene vergadering van Overijs-
selsche Edelen te Nijerbrugge in de nabijheid van Ommen, die daar, ter zake
van den afval van Zwolle, bijeengekomen waren, en namen verscheidene hunner
gevangen. Vervolgens vermeiden zij ettelijke nabijgelegene adelijke huizen.
(t) Arend, t. a. p., bl. 833.