Frederik van Blankenheim (1393—14 2 3 ) , ook door toedoen der Deventer-
schen, ter vervulling van den openstaanden zetel verkozen, bevestigde, naar
gewoonte, de voorregten der Overijsselsche steden, en deed kort'.daaroa eenen
togt naar Westfalen, om den Heeren van Baesvelt hunne stroopenjen, die ze
in Overijssel gepleegd hadden, betaald te zetten. Dit gelukte naar wensoh, zoo-
wel als het sluiten van een voordeelig verdrag met Heer Evert van Hekeren,
bezitter van Almelo; doch het lossen van het Huis te Koeverden met de Land-
schap Drenthe, welke door Reinoud van Koeverden in pandsehap bezeten werden,
was niet zoo gemakkelijk ten uitvoer te brengen. Reinouds standvastige
weigering noodzaakte den Kerkvoogd zijne goederen te verzetten en de hulp der
Overijsselsche steden in te roepen, ten einde een leger op de been te kunnen
brengen, waarmede hij het slot zoude mögen dwingen. Het viel hem dan alzoo
eindelijk in handen, wanneer ook de Drenthers zieh aan hem onderwierpen en
hij hen in hunne oude regten bevestigde. Vergeefs duurden de pogingen van
Reinoud om zijne bezitting te herwinnen, en wel tot in 1397 , toen het Hertog
Willem I van Gelre gelukte de twistenden te verzoenen, De Bisschop behield
Koeverden en Drenthe, waartegen hij aan Reinoud gedurende vijf jaren zeshon-
derd gouden Schilden betalen moest, die door de drie steden verstrekt werden.
De koopsom in eens was niet minder dan 1,5,000 gouden sehilden. Alzoo eindigde
het bestaan der Heerlijkheid Koeverden onder afzmderligke Heeren ; wij hopen hare
munten mëde te deelen in onze Afdeeling: Friesland, Gromngen en Drenthe.
Aanmerkelijk is de brief, welken de drie Overijsselsche steden voor haren
krachtigen bijstand van Bisschop Erederik bij deze gelegenheid vertagen; want
behalve dat hij de tolvrijheid, welke hare burgers overal binnen het Sticht ge-
noten tot in Drenthe, uitstrekte, stelde hij den Ambtman en Kastelem van
Koeverden in haren. eed, en beloofde niet alleen dit slot nimmer te zullen
.was, tot güldenen vrancrixschen Schilden maket hadde, daer men den uorss, luden mede
.betalen moste, xn ffi vili s , Het is blijkbaar, dat men geeontraoteerdhad
betalen in nrancrixsche Schilden; maar deze plaats geeft ons het Miste, ons aHkans beken
de voorbeeld, dat men bniten Frankrijk ook Frmkrijhsche Schilden veivaardiDde. Wij
hébben echter, vociai ten opzigte der dubbele en enkele dukaten van Eeidmand en Isabella
Spanie, vioeger dikweif vermoed, dat vele derzelve buiten Spanje geslagen waien. v a n
verzetten, maar ook, dat die Ambtman ten allen tijde uit Drenthe of uit
Salland zoude worden verkozen.
De onderwerping van Drenthe had al vroeger veroorzaakt, dat de Kerkvoogd
in een verbond trad met de Eriezen uit Stellingwerf en andere streken, waarbij
hij onder meer ander beloofde aan den Hollandschen Graaf en Hertog Aalbregt,
die toen voornemens was den Friezen den oorlog aan te doen, geenen .doortogt
door het. Sticht te zullen vergunnen. De Hertog, dus genoodzaakt zijne benden
over zee aan te voeren, landde in het gebied van Heer Herman van Kuinre,
die zieh te voren reeds aan hem onderworpen had, en leverde daar, door dezen
met de Kuinreschen bijgestaan, den Friezen eenen voordeeligen slag. Uit dit
voorval was op te maken, tot welk einde Kuinre, indien het eens geheel onder
Hollandsche heerschappij mögt komen, zoude kunnen dienen. Hiervoor be-
vreesd, was de Bisschop weldra bedacht om deze landstreek onder zijn eigen gebied
te brengen, hetgeen misschien daarom te beter gelukte, omdat, gelijk som-
migen willen (1), de ingezetenen zelve op Heer Herman te onvrede waren. De
koop werd dan in 1397 wel reeds gesloten (2), doch het liep tot in 1407 aan,
alvorens de werkelijke overdragt aan hem gesebiedde, en daarmede kwam de
voorlaatste aanwinst, immers voor zoo verre ons bekend is (die van Haaksbergen
was de laatste), bij Overijssel, zoo lang het zieh onder de magt der Bisschoppen
heeft bevonden, De drie steden, .wier geldmiddefen Frederik van Blankenheim
in staat hadden gesteld Kuinre te koopen, werden door hem met eenige voorregten
in het nieuw vertagen land begunstigd.
Al aanstonds gaf Kuinre’s overgang aan het Sticht aanleiding tot nieuwe on-
lusten met de Stellingwerfsche Friezen, die zieh met den Kerkvoogd over de
betaling van zekere erfpacht, wegens in IJsselham gelegene landen, niet verstaan
konden, enz. Men nam wederzijds zijne toevlugt tot de wapenen, en toen die
alleen onderlinge nadeelen aanbragten, besloot men de zaak aan scheidslieden
op te dragen. Door deze werd in 1408 de pacht geregeld, en werden de verdere
(1) Beumanüs, Ses Transisal. p. 153.
(2) Zie ook over het een en ander r. o. molhuysens Geschiedkundige Herinneringen
mirent Kuinre, in den Overijss. Abnanah voor 1853, bl. 47. .