
I 1e~.i1'
I l ’
halve men meermaalen, doch vruehteloos j,
op hem eenen kogel loste. Eindelyk ont;
dekte men, in ß jaar 1770, dat hy op eenep
geknottep Wilgenbopm, wiens top ééne
elle uit het water fta k , lag te llaapen,
waarop er de Kapiteln d e roocic met eenp
fchuit naar toe v o e r , en hem dpod fchpot.
D e beroemde Heelmeester v an d e r h a a r te
ß Hertogen-Bosch,bevondt deszelfs Jengte te
z yn vier v o e ten , gerekend van de geele
ilagtanden a f to t het punt van den ftaart. H y
wo o g het Dier , dat veertig ponden haalde ,
hebbende veel vets opder de huid, cn twee
beurzen met Castoreurn , o f B e v e rg e il, ieder
zo groot als een Hoenderei , ß g e en , noch
v e r sch z y n d e , zeer fterken reuk . van zieh
gaf, D e gemelde Heer , die ze . daaruit nam ,
za g z e in dé fchaal vier oncen weegen. In
de maag voiidt Hy geenep vischgraaten; maar
w e l eene grqote menigte fyne fchil vpn
Wilgenboomen. D e romp is daarna opge«
z e t , Qin in het Kabinet des e r fs ta d h o u «
d e r s b y andere Natuurlyke Zeldzaamhedep
bewaard te worden,
V . ' Ge lu k kig , dat w y niet meey van die
fchaadelyke Dieren overkrygen I
A. W y zouden , zo dit gebeurde, en ze
wilden hier woonen en voortceelen , er wel
eenig nadeel by lyden ; doch we zo u d en ,
aan den apderep kant ^ het vgerdcel zq van
' -■ . deu '
IM A
derzelver kostbaare Huiden en Hair tot
Hpeden epz. als van ß beroemde vogt Casto-
reum hebben, dat zu lk 'e en uitneemend ’geneesmiddel
i s : welke beide voordeelen U
zouden overtuigen , dat dit D ie r ' ook ipkom-
fteii aan den Mensch b e ta a lt, en>mogelyk
onder de voordeeligften geteld mag worden
------ Vergenoeg U nu met deeze Aanmerkingen
over de Wysheid en Oogmerkep
des Scljeppers in de Dieren. Z y overreeden
ü . , dat alle onze Vaderlandfchen ten pn-
zen voordeele gefchaapen , zyn , , en helderen
piet weinig de fchoonheid der Scheppinge op.
Dus is U thans de weg aangeweezen, om
jn deezen tak der Natuurlyke Historie verder
te komen. D e oude Heiligen ’, die dit fpoor
betraden , zongen des den Heere der Aarde
deezen lo f to e ; Gy hefchikt de duisternis , en
het wordt nagt , in den welken al het gedierte
des wouds y uittreed. . . . briesfchende om eenen
roof, en om haare fpyze van God te zoeken.
De zonne opgaande, maaken zy zieh weg , en
liggen neder in haare holenz De mensch gaat dan ,
’ s morgens , uit tot zyn werk., en heeft . niets
kwaads van , de wilden te dugten, en naar zy--
nen arbeid tot den avond toe. Hoe groot. zynuwe
werken, e Heere! gy hebt ze alle met wysheid ge-
maakt, het aardryk is vol van uwe goederen. Pf.
C IV . 20 - 2,4. ’ Laat ons nu naar huis
gaan , en morgen onze Natuurbcfchouwingep
hervatten. K y NE-.
f i t
A i l i
1
^ 1.1 '