
* y.i
■ f i ' j ' i
IJ} ' Jil
i ' l l il
ii l l ’J' \ iMi
2 5 4 E M Ñ Ds
voorts door éené vierde Vervangén, iVaari
door ieder baare beurt in de fpitze k r y g t ;
en de groote togt fpoediger en gemaklyker
wordt volbragti W e lk een fchoon bedi-yfí
V . En daar zie ik. . . . ?
Á. Daar ziet gy myne tamme eeNdvöge*
iiEN j van zo yeele fchoone en uitmuntende
koleuren , zo fterk affteekende by myne
Witte Zwaanen en Ganzen ------ Wanneer
de eerften , fier yan moed, geweldig blaa-
z e n , zo gy ze te na k om t , en de andereil
fchreeuwen ; kweaken daarentegen de Een*’
den , en maaken dus een zonderling gemen*
geld W a termuziek , dat m en , by dage eß«
nagte , ver kan hooren —— Z y voorzien ,
’s w in te r s , myne tafel vah gebraad, gee*
Ven groote Eiercn , Veéren 3 en SJagpen*
i e n , die wonder wel gefehikt z y n , om ß
fynfte Gefchrift te fch ry v en , o f fierlyk té
íekenens Ik kan U laaten zien ’ t Volmaakt»
fte Gebed, in twee korte rege len, met zulk
eene pen gefchreeven.
V . Hebben ; w y aan deeze dfie foortetí
van Voordeelige Watervogelen niet genoeg ?
A; W y hebben wel tamme Vogelen ge*
fioeg b y ons to t voorraad, en vermaak 5
dan de Velden en Bosfchen móesteñ ook
bewoond worden. De w y z e Sehepper laae
toch niets ledig liggen, Ook yandaar wií
H y , dat het voordeel en het genoegen on8
2 E É V 0 G É L E Ñ .
Äülien toekomen. Het Wilde zelfs b ly ft Oftí
gewillig ten dienfte ftaan.
V . Waar zullen w y de wilde Vogelea
ineest ontmoeten ?
A. Een gedeelte komt in onze Tuinen ^
een ander b ly ft in onze V e ld en , en een
groot deel bewobnt onze Bosfehen ——
Alle Provintien onzes Vaderlands worden
egter niet even fterk van Vogelen bezogt^
D e Zeevogelen , als Meeuwen , Scholfers ,
Zeeaakiters, enz. woonen aan de Stranden
en Eilanden. Die laage Landen beminnen ^
houden zieh meest in Noordholland, Fries*
land en Overysfel op. Die Zaailanden >eä
Bosfchen verkiezen , moet men zoeken in
de Baronnie van B red a, in de Meyery van
’ s Hertogea - Bosch , in Groningen , vooral
in Gelderland, en in het Graaffchap Z u r i
pben , in welken laatften oord g y , denke*
l y k , alle foorten der geenen, welken ña
ons Vaderland voofkomen , eenige Zeevoge*
len uitgezonderd, zü lt vinden.
V . Welken noemt g y z e e v o g e l e n ?
A . Op onze Stranden komen veele Voge*
len uit het N o o rd en , , vooral in den Winter
, die daarna weer vertrekken. Z y blyven
egter daar niet altoos ; maar ko-mea
öok dikwerf verder Landwaards, in —r—
Een myner Vrienden fchoot , vó ó r twee
Winters , eenen fchoonen Zecraaf b u it^
Zuri '
ll !;Í!:r
I Tßft ■
‘k. ' I 'f'
i iL T ' f t " /
. \ '